Formuleren 5

Wat gaan we vandaag doen
1. Bespreken SO
2. Huiswerk H4. Formuleren Opdracht 1, 2 en 4
3. We gaan verder met H5. Formuleren/trappen van vergelijking. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen
1. Bespreken SO
2. Huiswerk H4. Formuleren Opdracht 1, 2 en 4
3. We gaan verder met H5. Formuleren/trappen van vergelijking. 

Slide 1 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten in SO
1. Achter een mededelende zin zet je een ......

Theorie; Een zin is meestal een mededeling. Achter zo’n mededeling (achter een zin dus) zet je een punt:

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 9; vul juiste verwijswoord in
9 Volgens mij heb je het slimme smoesje ______je gisteren gebruikte, niet zelf bedacht.

Het slimme smoesje => DAT

Slide 3 - Tekstslide

11 Alle brugklasleerlingen hebben vrij, want de docenten hebben een studiedag.(1pt)
A conclusie
B reden 
C toelichting
D voorwaarde

Slide 4 - Tekstslide

12 Omdat het al drie dagen niet geregend heeft, zijn de campinggasten erg blij.(1pt)
A conclusie
B opsomming
C oorzaak-gevolg
D reden

Slide 5 - Tekstslide

13 Job leert zijn toets goed; daardoor heeft hij kans op een dikke voldoende. 
Oorzaak; goed geleerd
Gevolg; goed cijfer

Zie schema

Slide 6 - Tekstslide

14. Als je een goede baan wilt krijgen, moet je wel diploma’s hebben.
Verband; voorwaarde; je moet diploma's hebben als je een goede baan wilt

Slide 7 - Tekstslide

15. Ella ruimt de vaatwasser in, nadat ze gegeten heeft.
Eerst heeft Ella gegeten en daarna ruimde ze de vaatwasser in.

Verband; chronologie / tijd

Slide 8 - Tekstslide

16. Maak de zin af door een toelichtend verband te geven

Verband; toelichting (voorbeeld)

Signaalwoorden; zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals

16 Er is komende vakantie veel te doen in de regio, zo kun je onder andere je eigen bonbons maken.

Slide 9 - Tekstslide

Maak de zin af door een tegenstellend verband te geven. (1pt)
verband; tegenstelling
Signaalwoorden; maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant … aan de andere kant, daar staat tegenover

17 Automobilist vindt telefoongebruik achter het stuur gevaarlijk, toch appt meer dan de helft tijdens het rijden.

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
H4. Formuleren Opdracht 1, 2 en 4

Verwijswoorden

We kijken terug naar het huiswerk en daarna gaan we verder met H5. Formuleren/trappen van vergelijking!

Slide 11 - Tekstslide


Een verwijswoord wijst terug naar....
A
een signaalwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
naar een woord dat eerder genoemd is
D
een tekstverband

Slide 12 - Quizvraag

De bibliotheek (v) heeft al zijn leden een brief gestuurd.

In deze zin is het juiste verwijswoord gebruikt
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Woorden die eindigen op
-heid, -ie, -ij, -ing zijn meestal;
A
onzijdig
B
vrouwelijk
C
mannelijk

Slide 14 - Quizvraag

Als er geen duidelijke aanwijzing is dat een de-woord vrouwelijk is kies je voor een verwijzing met;
A
hen en hun
B
het en zijn
C
hij en hem

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb inmiddels goed door wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is
echt geen idee
ja , dat begrijp ik goed
ik word er telkens beter in

Slide 16 - Poll

We gaan verder
Met H5. Formuleren/trappen van vergelijking

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het betekenisverschil tussen zin a en zin b?

a Wiskunde is makkelijker dan je denkt.
 

b Wiskunde is makkelijker als je denkt.

Overleg met je buur!
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide


Er zijn drie trappen van vergelijking:
• de stellende trap: hard;

• de vergrotende trap, op -er: harder;
• de overtreffende trap, op -st(e): hardst(e).
– Jochem is sterk (stellende trap), maar zijn broer Mart is sterker (vergrotende trap) en zijn vader is het sterkst (overtreffende trap).

Slide 19 - Tekstslide

Let op
• Een woord dat op een -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der: zwaar – zwaarder.

• Een woord dat op een -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap alleen een -t: boos – boost.
• Een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen -st, maar meest ervoor: woest – meest woest.

Slide 20 - Tekstslide

De volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap:
goed – beter – best; 
graag – liever – liefst; 
veel – meer – meest; 
weinig – minder – minst.

Slide 21 - Tekstslide

‘… als mij’ of ‘… dan ik’?
Je gebruikt als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap.



Slide 22 - Tekstslide

Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. 
De juiste vorm bepaal je door de zin langer te maken: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.

 

– Niels is net zo aardig als ​ zij (is), maar aardiger dan​ ik​ (ben).

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
H5. Formuleren/trappen van vergelijking

opdracht 1, 2, 3, 5 en 6
Huiswerk voor maandag 12 december (zet in Agendaplanner)


Slide 24 - Tekstslide