Fictie

Fictie
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • kun je herkennen op welke manieren een verhaal spannend is gemaakt;
  • kun je beschrijven in welke ruimte een verhaal zich afspeelt;
  • kun je beschrijven welke sfeer een ruimte oproept;
  • kun je aangeven wat het thema en de moraal van een verhaal zijn;
  • kun je rijmschema’s en rijmsoorten in een gedicht herkennen.






Slide 2 - Tekstslide

Spanning in een verhaal
Hoe creëer je als schrijver spanning in een verhaal?
  • De hoofdpersoon bevindt zich in een gevaarlijke situatie of gevaarlijke omgeving.
  • Er zitten open plekken in het verhaal. Dat zijn vragen die het verhaal bij je oproept, maar waar je nog niet meteen antwoord op krijgt. 
  • Het verhaal krijgt een onverwachte wending: er gebeurt plotseling iets wat je niet had verwacht.
Je krijgt door aanwijzingen in het verhaal een vermoeden over hoe het afloopt, maar je weet nog niet precies hoe het zit.
  • Je bent bijna bij de ontknoping, maar eerst is er nog uitstel. De schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe het zit.
  • Een hoofdstuk eindigt met een cliffhanger: een onderbreking van het verhaal op een heel spannend moment.





Slide 3 - Tekstslide

Ruimte
Een schrijver kiest voor een verhaal een ruimte waar het zich afspeelt. 
  • De ruimte zijn alle plaatsen die in het verhaal voorkomen. --> een bepaalde stad of dorp, bestaand of niet bestaand, herkenbaar beschreven of onherkenbaar. 
  • De ruimte kan ook een kamer zijn, een huis, een gebouw, een straat, een wijk, een land of zelfs een planeet. 
De ruimte kan binnen of buiten zijn. 
  • Ook het weer, geluiden en geuren horen bij de ruimte en kunnen een rol spelen.

De ruimte is heel belangrijk voor een verhaal. 
  • De ruimtebeschrijving kan een bepaalde sfeer oproepen, --> een beklemmende sfeer, een angstige sfeer of een hoopvolle sfeer.

Slide 4 - Tekstslide

Thema en moraal
  • Verhalen hebben een thema. Je vindt het thema door je af te vragen: waar gaat het verhaal over? 
  • Wat het thema van een verhaal is kun je soms met één woord zeggen, soms ook met een paar woorden of een zin. --> vriendschap; eenzaamheid; verraad; je eigen weg kiezen gaat niet vanzelf; eerlijk zijn vraagt om moed.

In een verhaal kun je soms ook een wijze les ontdekken, een moraal. De schrijver wil jou door het verhaal iets leren, hij heeft een boodschap over hoe je zou moeten leven. -->  als je problemen hebt, moet je hulp zoeken.

Slide 5 - Tekstslide

Rijm in gedichten 
Een dichter kan op verschillende manieren woorden in een gedicht laten rijmen. 
  • Rijmende woorden die in dezelfde regel staan, noem je binnenrijm. 
  • Rijmende woorden aan het eind van regels noem je eindrijm.
  • Als eindrijm een bepaald patroon heeft, noem je dat een rijmschema:
  • Gepaard rijm: telkens twee regels rijmen op elkaar (a-a-b-b).
  • Gekruist rijm: de regels rijmen om en om op elkaar (a-b-a-b).
  • Omarmend rijm: regel 1 en 4 rijmen op elkaar, daartussen rijmen regel 2 en 3 op elkaar (a-b-b-a).

Slide 6 - Tekstslide

binnenrijm
als er binnen een versregel meerdere volrijmen staan
Het heet dus binnenrijm als twee of meer woorden in dezelfde zin op elkaar rijmen.

voorbeeld

Diep van kleur is de geur van
wilde tijm met binnenrijm.
Het klinkt en blinkt als zon en
maan die aan de hemel staan.

Slide 7 - Tekstslide

eindrijm
gekruist rijm
A
B
A
B



voorbeeld
Morgenrood van Levi Weemoedt

De week begint pas. Het is 
maandag kwart voor negen,           A
en ik roer nu al zo 
neerslachtig in m'n thee                   B
Maar ik zal sterk zijn: kijk! 
daarbuiten schijnt de regen!          A
En aan het venster piept de vleermuis vrolijk mee!                        B

Slide 8 - Tekstslide

eindrijm
omarmend rijm

A
B
B
A

Ida Gerhardt

's Nachts hoorden wij in 't holle huis             A
de ratten rennen langs de binten                    B
Zij scheurden spaanders van de plinten      B
In kasten viel de kalk tot gruis                           A

Slide 9 - Tekstslide

Tekst

Slide 10 - Tekstslide

Wat is GEEN middel voor spanning?
A
Een gevaarlijke of enge omgeving
B
De hoofdpersoon is in een gevaarlijke situatie
C
Een gesprek tussen twee personen
D
Een raadsel of een probleem dat opgelost moet worden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een cliffhanger?
A
Wanneer een verhaal op een spannend moment plotseling stopt.
B
De belangrijkste gebeurtenis in een verhaal.
C
Een grote ruzie tussen twee belangrijke personages.
D
Een verhaal dat continu heel veel spanning heeft.

Slide 12 - Quizvraag

Als jij kijkt – eb ik weg.
Spaar ik moed voor later.
Als ik eb – kijk jij weg.
Spring je in het water.


Welke rijmsoort herken je in deze strofe?
A
gekruist rijm
B
gepaard rijm
C
omarmend rijm
D
binnenrijm

Slide 13 - Quizvraag

Maar,
morgen zal ik dapper vloed,
morgen zal ik overstromen, zal ik als brutale branding bij je op de koffie komen.

Welke rijmsoort herken je in deze strofe?
A
gekruist rijm
B
gepaard rijm
C
omarmend rijm
D
binnenrijm

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je gaat beginnen aan fictie (blok 4). 
  • Heb je dat af? Dan ga je verder aan grammatica en spelling van blok 4.   

Slide 15 - Tekstslide