(Oefen)Toets thema 7 opslag uitscheiding en bescherming

(Oefen)Toets thema 7: Opslag uitscheiding en bescherming
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

(Oefen)Toets thema 7: Opslag uitscheiding en bescherming

Slide 1 - Tekstslide

Je ziet iemands huid op twee momenten. Piet doet de volgende uitspraak: De bloedvaten in de huid zijn het wijdst op de tekening rechts. Klopt Piet zijn uitspraak?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quizvraag

Klopt de volgende bewering over de afbeelding:

Op het rechterplaatje is de zweetproductie in het lichaam het grootst.
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel procent van de Europese bevolking heeft volgens de gegevens uit tabel 1 het resusantigeen op de rode bloedcellen?
A
34%
B
55%
C
84 %
D
32%

Slide 4 - Quizvraag

Noa heeft bloedgroep AB en ze is resusnegatief. Hoeveel van de verschillende typen bloedfactoren(antigenen) uit het AB0 systeem bevinden zich op haar rode bloedcellen?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quizvraag

Noa is voor de tweede keer zwanger van dezelfde man met bloedgroep 0, die resuspositief is. Hun tweede kind, met bloedgroep A heeft de verschijnselen van een resuskind. Welke van de antistoffen Anti-A, Anti-B en antiresus bevat het bloed van de moeder?
A
Anti resus
B
Anti A en B
C
Anti resus en Anti A
D
Anti resus en Anti B

Slide 6 - Quizvraag

Noa is voor de tweede keer zwanger van dezelfde man met bloedgroep 0, die resuspositief is. Hun tweede kind, met bloedgroep A heeft de verschijnselen van een resuskind. Welke van de antistoffen Anti-A, Anti-B en antiresus bevat het bloed van het kind?
A
Anti resus
B
Anti resus en Anti B
C
Anti A
D
Anti B

Slide 7 - Quizvraag

Een arts had iets kunnen doen waardoor Noa haar kind (zie vorige vraag) niet de verschijnselen van een resuskind zou hebben gekregen. Wat had de arts dan moeten doen en op welk moment?

Slide 8 - Open vraag

Met welk nummer wordt het proces van reserves aanvullen aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het proces van uitscheiden aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het proces van voedsel opnemen aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

In de afbeelding ontbreekt een pijl voor het produceren van uitwerpselen. Hoe zou deze pijl moeten wijzen in de afbeelding?
A
inwendig milieu -> inwendig milieu
B
Inwendig milieu -> opslag in organen
C
uitwendig milieu -> uitwending milieu
D
Opslag in organen -> uitwendig milieu

Slide 12 - Quizvraag

Lees de tekst van de afbeelding. Hoe vaak is Jono-Eshma door een slang gebeten? En door hoeveel soorten is hij gebeten?
A
Hij is minimaal 8 keer gebeten. want dat is het gemiddelde voor mannen
B
Hij is minimaal 8 keer gebeten, wan hij is tegen die twee dodelijk giftige slangen immuun geworden.
C
Hij is minimaal 6 keer gebeten, door zes slangensoorten
D
Hij is precies zes keer gebeten door 6 slangensoorten.

Slide 13 - Quizvraag

Jono-Eshma is door slangenbeten immuun geworden tegen de antigenen van enkele slangensoorten. Hoe heet dit soort immuniteit?

Slide 14 - Open vraag

In de tekst staat dat vrouwen gemiddeld tegen minder soorten gifslangen immuun waren dan mannen. Wat kan een verklaring zijn voor dit verschil?
A
Mannen en vrouwen worden even vaak gebeten, maar de huid van mannen is dunner dan de huid van vrouwen .
B
De mannen worden vaker gebeten, doordat ze op plaatsen werken waar veel slangen zijn.
C
Mannen en vrouwen worden even vaak gebeten, maar de vrouwen worden gemakkelijker immuun
D
De vrouwen produceren meer antistoffen, doordat ze na een zwangerschap melk met antistoffen gaan produceren.

Slide 15 - Quizvraag

Mensen met ei-allergie krijgen een allergische reactie na het eten van voedsel met eiwitten uit eieren. Deze eiwitten zetten bepaalde bloeddeeltjes, de B-cellen, aan tot het maken van antistoffen. Deze antistoffen binden zich aan de antigenen en zetten het lichaam aan tot het maken van Histamine. Histamine veroorzaakt de allergische reactie.
Tot welke groep bloeddeeltjes behoren de B-Cellen?
A
Bloedplaatjes
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Bloedplasma

Slide 16 - Quizvraag

Bij Daan wordt vermoed dat hij allergisch is voor stoffen uit kippeneieren. Bij onderzoek wordt Daans bloed gemengd met eiwitten uit eieren. Stoffen in zijn bloed binden zich aan deze eiwitten. Dit is een aanwijzing voor ei-allergie.

Hoe heten de stoffen in het bloed die zich binden aan de eiwitten uit de eieren?

A
Antigenen
B
Antistoffen
C
Histamines
D
Virussen

Slide 17 - Quizvraag

Daans bloedgroep wordt bepaald. Twee druppels bloed worden op een glaasje gebracht. Aan elke druppel bloed wordt testvloeistof toegevoegd (zie afbeelding). Er wordt gekeken of er samenklontering optreedt in de bloeddruppels.
Welke bloedgroep heeft Daan?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep B
D
Bloedgroep 0

Slide 18 - Quizvraag

Gele koorts is een ziekte die wordt veroorzaakt door een virus. Dat virus wordt van besmette personen overgedragen door muggensoorten die voorkomen in Afrika en Zuid-Amerika.Ongeveer een week na infectie met het virus gaat het lichaam antistoffen tegen het virus maken. Een patiënt is na genezing levenslang immuun.Kaj werd in Afrika besmet. Lijn R in de grafiek van afbeelding 6 toont de vorming van antistoffen in zijn bloed. Een jaar later wordt Kaj weer besmet. Welke lijn toont de vorming van antistoffen na deze 2e infectie?

A
Lijn P
B
Lijn Q
C
Lijn S

Slide 19 - Quizvraag

Ook Indra heeft in Afrika gele koorts opgelopen. Ze belandt in Nederland in het ziekenhuis.
Moeten er maatregelen worden genomen om te voorkomen dat Indra daar andere mensen besmet met het virus? Leg je antwoord uit.

Slide 20 - Open vraag

Kaj en Indra hadden zich voor hun reizen niet laten vaccineren tegen gele koorts, maar wel tegen hepatitis B.

Welk orgaan wordt aangetast bij een infectie met hepatitis B?

Slide 21 - Open vraag

is je huid een orgaan?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Met welke letter wordt in de afbeelding een talgklier aangegeven? En met welke letter een zweetklier?
A
P en S
B
P en T
C
P en Q
D
S en T

Slide 23 - Quizvraag

Bij schapen kan de stof phyllo-erythrine ontstaan bij vertering van plantaardig voedsel. Deze giftige stof wordt in het bloed opgenomen. In de huid kan phyllo-erythrine onder invloed van licht worden omgezet in stoffen die de bloedvaten aantasten. Dat leidt tot dikkopziekte. De huid van de kop is dan opgezwollen door ontstekingen in huidbloedvaten. Leg uit waarom ontstekingen vooral in de kop ontstaan ?


Slide 24 - Open vraag

Een schaap krijgt alleen dikkopziekte als de lever niet goed werkt. Leg uit waardoor dikkopziekte juist dan kan ontstaan.

Slide 25 - Open vraag

Afbeelding 10 toont de romp van een vrouw. Vier gebieden in de romp zijn genummerd.
Welk nummer geeft het gebied aan waarin de nieren zich bevinden? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Open vraag

Bij een vrouw is een nierbekken ontstoken. De ontsteking is veroorzaakt door bacteriën die via de urinebuis in haar lichaam zijn gekomen. Vier delen in het lichaam van een vrouw zijn:
1 Urineleider 2 eileider 3 urineblaas; 4 urinebuis.

Door welke van deze delen zijn de bacteriën achtereenvolgens gekomen op hun weg van de urinebuis naar het nierbekken?

Slide 27 - Open vraag

In afbeelding 10 zie je de nieren met de urinewegen en de aan- en afvoerende bloedvaten. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan. Het ureumgehalte wordt gemeten. Op welke plaats zal het ureumgehalte in het bloed het hoogst zijn?
A
Op plaats 1
B
Op plaats 2
C
Op plaats 3
D
Op plaats 4

Slide 28 - Quizvraag

Sadet krijgt van de arts antibiotica. Waarom krijgt Sadet antibiotica toegediend?
A
Om de tetanusbacteriën te bestrijden
B
Om de vorming van antistoffen te bevorderen
C
Om het tetanusgif onschadelijk te maken

Slide 29 - Quizvraag

Gaat het bij een injectie met antistoffen om actieve of passieve immunisatie? leg je antwoord uit!

Slide 30 - Open vraag

Antistoffen tegen tetanus worden uit het bloed gehaald van een donor. Zo’n anti-tetanusdonor wordt eerst ingeënt met een zeer kleine, onschadelijke hoeveelheid tetanusgif. Enkele weken later wordt bloed afgenomen.

Leg uit dat een anti-tetanusdonor eerst moet worden ingeënt met tetanusgif.

Slide 31 - Open vraag

Bij een injectie met een vaccin moet het vaccin direct in het bloed van de anti-tetanusdonor terechtkomen. De punt van de injectienaald moet daarbij door een aantal huidlagen heen.

Door welke huidlagen gaat de punt van de injectienaald achtereenvolgens heen? Eindig met de huidlaag waarin zich bloedvaten bevinden.

Slide 32 - Open vraag

Bij warm weer hijgen honden veel. Honden hebben namelijk geen zweetklieren. Door te hijgen bereiken ze hetzelfde als met zweetklieren.

Waardoor is het voor honden nuttig om bij warm weer veel te hijgen?

A
Daardoor geven honden extra veel koolstofdioxide af.
B
Daardoor krijgen honden meer energie.
C
Daardoor nemen honden extra zuurstof op.
D
Daardoor verdampen honden meer vocht via hun bek.

Slide 33 - Quizvraag

Bob drinkt acht glazen bier en is daardoor dronken. Van de alcohol die uit dat bier wordt opgenomen, verdwijnt 2% onveranderd uit Bobs lichaam. De rest wordt in zijn lichaam afgebroken. Dat duurt een paar uur.
35 Waar in Bobs lichaam wordt de alcohol vooral afgebroken?

A
In zijn darmkanaal
B
In zijn lever
C
In zijn nieren
D
In zijn hersenen

Slide 34 - Quizvraag