9.4 Ziek

9.4 Ziek
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

9.4 Ziek

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning 
  • Wat weten we nog?
  • Leerdoelen
  • Keuze: uitleg 9.4 deel 1 of zelfstandig aan het werk
  •  Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Op welke manier kan je afkoelen?
A
Aanspannen van spieren
B
Zweten
C
Water uitademen
D
Rillen

Slide 3 - Quizvraag

Hoe heet de bovenste huidlaag die kan vervellen?

Slide 4 - Open vraag

Vul op de juiste plekken in, kijk goed naar de pijlen.
daalt
nauwer
stijgt
wijder
rillen
zweten

Slide 5 - Sleepvraag

Door rillen ontstaat extra...
A
Kou
B
Warmte

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • voorbeelden van micro-organismen noemen.
  • het verschil tussen micro-organismen en ziekteverwekkers uitleggen.
  • uitleggen hoe ziekteverwekkers je lichaam kunnen binnendringen.
  • het verloop van een infectieziekte beschrijven.
  • de algemene afweer van het lichaam beschrijven.
  • de specifieke afweer van het lichaam beschrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Keuze
  • meedoen met de uitleg (maak aantekeningen!)
  •  zelfstandig leren
  • opdrachten maken

Slide 8 - Tekstslide

Ziek worden

Micro-organismen = bacteriën, schimmels en virussen.

Micro-organismen waar je ziek van wordt, zijn ziekteverwekkers.
  • bacteriën: afgifte giftige stoffen en veroorzaken ontstekingen.
  • schimmels: afgifte giftige stoffen.
  • virussen: dringen cellen binnen en vermeerderen. Als cel 'ontploft' komen virussen vrij en verspreiden.

Slide 9 - Tekstslide

Infectieziekte ontstaat door ziekteverwekker. Voorbeelden:
  • verkoudheid: verkoudheidsvirus gaat in slijmvliescellen zitten. Die zwellen op -> loopneus/niezen/hoesten -> verspreiding virus.
  • griep: verspreiding verloopt hetzelfde.

Infectie in lichaam: je hebt 
een besmetting/infectie.

Verspreiding door druppeltjes in lucht 
of handcontact. Ziekteverwekkers
komen via mond, neus, geslachts-
organen of wondje in je lichaam.

Slide 10 - Tekstslide

Verloop van infectieziekte
Ziekteverwekker dringt binnen: je bent besmet.

Wat is de incubatietijd? Wat gebeurt er dan met de ziekteverwekkers?

Symptomen: ziekteverschijnselen (bv. hoofdpijn/misselijkheid).

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Afweer
Afweer = uitschakelen van ziekteverwekkers door je lichaam.

Welke cellen waren ook alweer verantwoordelijk voor de afweer?

Slide 13 - Tekstslide

Afweer
Witte bloedcellen ontstaan in beenmerg, rijpen in lymfeklieren, twee typen:

  • vreetcellen (algemene afweer): gaan uit de bloedvaten en sluiten bacteriën in bij ontstoken wond.
    Daarna gaan de vreetcellen dood,
    pus/etter uit de wond zijn alle resten.

  • antistofcellen: cellen die antistoffen maken.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe worden ziekteverwekkers herkend?
Alle cellen hebben herkenningseiwitten aan buitenkant van de cel: antigenen. Twee soorten:
  • lichaamseigen: antigenen van je eigen cellen
  • lichaamsvreemd: antigenen op ziekteverwekkers. 

Als een antigen lichaamsvreemd 
is, maken witte bloedcellen 
de antistoffen. Die passen
precies op het antigen van die
ziekteverwekker.

Slide 15 - Tekstslide

Antistofcellen = witte bloedcellen die antistoffen maken.

Slide 16 - Tekstslide

Algemene/specifieke afweer
  • algemene afweer 
  • Specifieke afweer 

Slide 17 - Tekstslide

Samengevat
  • Ziekteverwekker is een micro-organisme die je ziek maakt.
Witte bloedcellen worden gemaakt in beenmerg en kunnen vreetcel of antistofcel zijn.

  • Als een ziekteverwekker binnenkomt, kunnen er twee dingen gebeuren:
  1. Algemene afweer: vreetcellen 'eten' de ziekteverwekker op.
  2. Specifieke afweer: witte bloedcel maakt antistoffen die precies op die antigenen passen -> antistoffen koppelen ziekteverwekkers -> vreetcellen eten de ziekteverwekkers op.

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelencheck!

Slide 19 - Tekstslide

Een bacterie is een ziekte-verwekker.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

In de incubatietijd kun je niemand besmetten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Welke stoffen worden aangemaakt bij de specifieke afweer?
A
Antigenen
B
Antistoffen
C
Vreetcellen
D
Antistofcellen

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort stof is een antigen?
A
cel
B
eiwit
C
hormoon
D
enzym

Slide 23 - Quizvraag

Opdrachten
Basis: 3, 5, 6, 8 t/m 11 en 13
Verdieping: -
Extra oefening: 4, 7 en 12

Slide 24 - Tekstslide

Microscopie bloedcellen
  • Je kunt een schematische tekening maken van een rode en witte bloedcel.
  • Je kunt verschillen in functies en uiterlijk benoemen tussen rode en witte bloedcellen.
Opdracht: maak een schematische tekening van een rode en een witte bloedcel. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze les
  • Wat weten we nog + terugblik practicum
  • Uitleg over 9.4 deel 2
  • Opdrachten maken
  • Onderwerpen voor laatste les?

Slide 26 - Tekstslide

Welke stoffen worden aangemaakt bij de specifieke afweer?
A
Antigenen
B
Antistoffen
C
Vreetcellen
D
Antistofcellen

Slide 27 - Quizvraag

Wat voor soort stof is een antigen?
A
cel
B
eiwit
C
hormoon
D
enzym

Slide 28 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties.
  • beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
  • omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.
  • onderscheid maken tussen de verschillende onderdelen in het bloed.


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Ziek: witte bloedcellen maken stoffen --> hypothalamus verhoogt lichaamstemperatuur --> koorts.

Koorts: bloed stroomt sneller, dus afvalstoffen stromen sneller weg. Ook maken de witte bloedcellen sneller antistoffen.

Antistofcellen = witte bloedcellen die antistoffen maken.


Slide 31 - Tekstslide

Immuun
Je kunt immuun
Als je ziek bent geweest, ben je voor die ziekteverwekker immuun. Je wordt er dan niet meer ziek van.
Je kunt immuun worden voor een ziekteverwekker, je wordt er dan niet meer ziek van. Kan op verschillende manieren:
  • besmetting met ziekteverwekker
  • vaccinatie met antigenen
  • injectie met antistoffen
  • borstvoeding

Slide 32 - Tekstslide

Actieve immunisatie                Passieve immunisatie
  • Besmetting met ziekteverwekker
Sommige antistofcellen die de antistof maakten voor die ziekteverwekker, blijven over: geheugencellen.

  • Vaccinatie met antigenen
Er worden verzwakte ziekteverwekkers in je lichaam gespoten, waardoor je antistofcellen antistoffen gaan maken. Er blijven weer geheugencellen achter.

  • injectie met antistoffen
Je krijgt antistoffen in je bloed tegen een bepaalde ziekteverwekker.

  • borstvoeding
Binnenkrijgen van antistoffen van moeder via borstvoeding. 

Slide 33 - Tekstslide

Allergie
Allergie = heftige reactie van afweer op bepaalde stoffen.



Allergie = heftige reactie van afweer op bepaalde stoffen.

Slide 34 - Tekstslide

Onderdelen in het bloed

Slide 35 - Tekstslide

Leerdoelencheck!

Slide 36 - Tekstslide

De eerste keer dat je besmet wordt met een ziekteverwekker, wordt je ziek.
Hoe komt dat?
A
Je witte bloedcellen hebben het antigeen nog niet herkend.
B
Er worden verkeerde antistoffen gemaakt.
C
Er zijn heel veel ziekteverwekkers in je bloed gekomen.

Slide 37 - Quizvraag

Zie je in de tekening actieve of passieve immuniteit?
A
actief
B
passief

Slide 38 - Quizvraag

Wat wordt er in het bloed gespoten bij zo'n passieve injectie?
A
antigenen
B
antistoffen

Slide 39 - Quizvraag

Opdrachten
Basis: (3, 5, 6, 8 t/m 11, 13,) 14, 16 t/m 20
Verdieping: -
Extra oefening: (4, 7, 12,) 15 en 21

Slide 40 - Tekstslide