2mh taalverzorging formuleren

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H1: Samengestelde zinnen

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen herkennen en voegwoorden gebruiken.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H1: Samengestelde zinnen

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen herkennen en voegwoorden gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de PV in de volgende zin: Marloes is spits en Jan staat in het doel.

Slide 2 - Open vraag

Op welke 3 manieren kun je de PV vinden?

Slide 3 - Woordweb

Samengestelde zinnen
In teksten kunnen enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen staan.
1. Een enkelvoudige zin heeft 1 persoonsvorm
Marloes is spits.
Jan staat in het doel.
~> Als je 2 enkelvoudige zinnen aan elkaar plakt, dan heb je een samengestelde zin.

Slide 4 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
2. Een samengestelde zin heeft 2 persoonsvormen
Marloes is spits en Jan staat in het doel

Je kunt de pv's vinden met de tijdproef

Bv: Ik. luister naar muziek, terwijl ik de afwas doe.

Slide 5 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
In een samengestelde zin staat meestal een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen met elkaar verbindt. Bijvoorbeeld: en, maar, of, want, dus, omdat, terwijl,...

Vaak staat het voegwoord tussen 2 zinnen, maar het kan ook vooraan staan.
Bv: Omdat mijn schoenen te klein zijn, ga ik nieuwe kopen.

Slide 6 - Tekstslide

Samengesteld of enkelvoudig? Ons hele gezin gaat elk jaar naar een pretpark.
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 7 - Quizvraag

Samengesteld of enkelvoudig? Heb jij weleens een pepermunt in een fles cola gedaan?
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 8 - Quizvraag

Samengesteld of enkelvoudig? Toen Ole nog een peuter was, had hij lange rode krullen
A
Samengesteld
B
Enkelvoudig

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 blz. 30 - 31
2. Klaar? Opdr. 4 + 5 blz. 31

HW: Afmaken opdr. 1 + 2 + 3 blz. 30 - 31

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 30 - 31
2. Klaar? Opdr. 1 + 2 blz. 59 

HW: Afmaken opdr. 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 30 - 31

Slide 11 - Tekstslide

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H2: Samengestelde zinnen maken

Lesdoel: Ik kan samengestelde zinnen maken.

Slide 12 - Tekstslide

Samengestelde zinnen maken
Zo maak je samengestelde zinnen:
1. Gebruik een voegwoord om van 2 zinnen 1 zin te maken
2. Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is
~> Bij voegwoorden en, maar, want, of en dus blijft de woordvolgorde hetzelfde.
~> Bij voegwoorden zoals, als, nadat, omdat, terwijl en toen verandert de volgorde wel vaak.

Slide 13 - Tekstslide

Samengestelde zinnen maken
Voorbeelden:
Karel leest een boek. Lotte luistert muziek.
~> Karel leest een boek en Lotte luistert muziek.

Anne lakt haar nagels. Ze kijkt op haar telefoon.
~> Anne lakt haar nagels, terwijl ze op haar telefoon kijkt.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Maak opdracht 1 + 2 + 3 + 4 + 5 blz. 59
2. Klaar? lezen leesboek/HW

HW: Afmaken opdr. 1 t/m 5 blz. 59

Let op: volgende week toets formuleren H1 + 2

Slide 15 - Tekstslide

Welkom!
Taalverzorging: formuleren
H3 + H4: Verwijswoorden


Lesdoel: Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Slide 16 - Tekstslide

Lesplanning
1. Herhaling theorie hoofdstuk 3 verwijswoorden
2. Klassikaal bespreken opdracht 5 blz. 87
3. Nakijken opdachten hoofdstuk 3
4. Hoofdstuk 4 formuleren: verwijswoorden...
~> Keuze: zelf theorie lezen/luisteren
5. Opdracht 1 t/m 5 blz. 114 - 115

Slide 17 - Tekstslide

Woordgeslacht
Zelfstandig naamwoorden: de-woorden en het-woorden.
- de-woorden: mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
- het woorden: onzijdig (o)
Hoe? Woordenboek (zeker!) of ezelsbruggetje (soms)
Vrouwelijke woorden:
- vrouwelijke personen en dieren
- woord eindigt op: : -heid, -nis, -ing, -schap, -de, -te, -ij, -st.
- je kunt het begrip niet vasthouden 

Slide 18 - Tekstslide

Verwijswoorden
Mouna is blij. Moena heeft twee euro gevonden op straat.
Mouna is blij, want zij heeft twee euro gevonden op straat.
~> Gebruik verwijswoorden voor meer variatie!
het-woorden (onzijdig):         het, zijn                                         dat,dit
de-woorden (mannelijk):       hij, hem, zijn                               die, deze
de-woorden (vrouwelijk):      zij/ze, haar                                   die, deze
meervoud:                                    zij/ze, hen, hun                         die, deze

Slide 19 - Tekstslide

Verwijswoorden
2 regels voor verwijswoorden als hulpmiddel.
1. Als je twijfelt tussen die of dat:
- Onzijdig zelfstandig naamwoord enkelvoud: die
- De rest: dat
Bv: Zie je het vliegtuig dat daar vliegt?
Zie je de auto die daar rijdt?
Zie je de schepen die daar varen?

Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden
2. Als je twijfelt tussen met wie en waarmee
- met wie: verwijst naar een persoon
- waarmee: verwijst naar een dier of ding
Bv: Dat is de jongen met wie ik elke week meerijd.
Dat is de camper waarmee opa en oma op vakantie gaan.
Let op: Dit geldt ook voor: op wie en waarop, voor wie en waarvoor, tegen wie en waartegen, naast wie en waarnaast.

Slide 21 - Tekstslide

Lesplanning
1. Opdracht 1 t/m 5 blz. 114 - 115 in je boek
2. Klaar? Opdr. 6 - 7 - 8 Nieuw Nederlands online H4 taalverzorging - verwijswoorden

HW: Opdr. 1 t/m 5 blz. 114 - 115

Slide 22 - Tekstslide