Taal Blok 4, week 2 les 9

Blok 4 week 2 les 8
1 / 9
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 9 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 4 week 2 les 8

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een komma, en wanneer gebruik je een komma?

Slide 2 - Tekstslide

1) Je gebruikt een komma in een opsomming. 
  • Bijvoorbeeld: Ronny, Tess, Lise en Thymen bouwen een boomhut.



  • Tip: Tussen de namen die je schrijft staat een komma. Let op voor het woord 'en' komt geen komma!

2) De komma voor of na een naam.
  • Je gebruikt de komma als iemand aangesproken wordt in een zin. Je zet de komma dan voor of na de naam.
  • Bijvoorbeeld: 
      'Boris, wil je de tas dragen?'
      'Let op, Mees!'

Slide 3 - Tekstslide

3) De komma voor sommige voegwoorden.
  • Je gebruikt een komma voor sommige voegwoorden zoals:  omdat, want, maar, terwijl, zodat en indien.
  • Bijvoorbeeld:
    Ik moet lopen, want mijn band is lek.
     Hij gaat naar huis, omdat hij ziek is.

4) De komma tussen twee persoonsvormen.
  • Je gebruikt een komma als er twee persoonsvormen achter elkaar in een zin staan (tip: een persoonsvorm is altijd een werkwoord). 
  • Bijvoorbeeld: 
    Nadat ik gepoetst had, ging ik iets leuks doen.

Slide 4 - Tekstslide

Samenvatting
 (controleer zelf of je de 4 regels van de komma uit je hoofd kan opnoemen)

Slide 5 - Tekstslide



Nu jullie: onder welke vlek hoort de komma in de volgende zin?
A
eerste vlek
B
tweede vlek
C
derde vlek

Slide 6 - Quizvraag

Onder welke vlek hoort de komma?
A
eerste vlek
B
tweede vlek
C
derde vlek

Slide 7 - Quizvraag

Onder welke vlek hoort de komma?
A
eerste vlek
B
tweede vlek
C
derde vlek

Slide 8 - Quizvraag

Wat moet je doen?
  • opgave 2 en 10+
  • werkpakket 10 opgaven per doel 
  • je werkt 30 min, zet de timer aan!
  • laat je hier afschieten 
naar Snappet! 

timer
30:00

Slide 9 - Tekstslide