Fictie les brugklas les 1

Fictie - Personages  
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie - Personages  

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de volgende lessen... 

  • ken je de begrippen hoofdpersoon, bijfiguren, identificeren en uiterlijk.

  • kun je hoofdpersonen en bijfiguren in een verhaal herkennen. 

  • kun uitleggen of jij je wel of niet met een personage kan identificeren. 

  • kun je na het lezen van een verhaal zelfstandig hoofdpersonen en bijfiguren beschrijven aan de hand van hun uiterlijk en karakter.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al over fictie en non-fictie?

Slide 3 - Open vraag

Fictie en non-fictie

Slide 4 - Tekstslide

Welke genres
ken jij (nog)?

Slide 5 - Woordweb

 Genres = verhaalsoort

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor


Slide 6 - Tekstslide

Het woord genre geeft aan:
A
het soort verhaal
B
hoeveel bladzijden een boek heeft
C
welke personages in het boek voorkomen
D
of het boek leuk is

Slide 7 - Quizvraag

Welke beoordelingswoorden
ken jij (nog)?

Slide 8 - Woordweb

Beoordelingswoorden

Waardevol
Mooi
Ontroerend
Snel
Positief
Beoordelingswoorden

Waardeloos
Lelijk
Niet ontroerend
Traag
Negatief

Slide 9 - Tekstslide

Check in-vraag:

Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Wat kun je vertellen over personages?

Slide 11 - Open vraag

Personages
  1. De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

  2. In het verhaal ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

  3. Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan identificeer jij je met dat personage.

Slide 12 - Tekstslide

Karakter
  • De schrijver wil de personages (mensen of dieren) 'levend' maken (karakteriseren). 

  • Daarvoor gebruikt geeft hij de personages een uiterlijk en een karakter (gedachtes+gevoelens). 
  • Soms zegt het uiterlijk iets over het karakter. Bij typetjes zijn het innerlijk en uiterlijk sterk verbonden (nerd).

Slide 13 - Tekstslide

Uiterlijk
Alles wat je aan de buitenkant kunt zien.

  • leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
  • gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies, extravert-introvert
  • relatie tot andere personages: broer-zus, minnaar-minnares, schurk-held

Slide 14 - Tekstslide

Innerlijk
Alle gedachten en gevoelens,
juist de dingen die je niet aan de buitenkant
kunt zien. 

Door de beschrijving van het innerlijk leer je het personage kennen.
Je begrijpt zo ook het gedrag van het personage beter.

Slide 15 - Tekstslide

Verschil in personages

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdpersoon
De meeste verhalen hebben één hoofdpersoon. Het hele verhaal draait om die persoon. Hij is de belangrijkste persoon.
Je komt in een verhaal veel over de hoofdpersoon te weten, omdat je leest wat hij meemaakt. Je leest over zijn uiterlijk en over wat hij denkt en voelt.
Een hoofdpersoon heeft bijna altijd een probleem.
Hij is bijvoorbeeld heel onzeker of hij is stiekem verliefd op iemand anders.
In de loop van het verhaal probeert de hoofdpersoon een doel te bereiken: het oplossen van het probleem. Hij wil zelfverzekerder worden of zijn gevoelens kenbaar maken aan de persoon op wie hij verliefd is.






Slide 17 - Tekstslide

Bijfiguren
Meestal komen er in een verhaal meerdere personen voor. Naast de hoofdpersoon zijn er ook bijfiguren.
Deze bijfiguren hebben meestal maar één of twee eigenschappen.
Ze reageren steeds hetzelfde. Ze zijn voorspelbaar.
Bijvoorbeeld de klasgenoot die altijd pest. Ook veranderen bijfiguren meestal niet in de loop van het verhaal. Een pestkop blijft een pestkop.

Slide 18 - Tekstslide

Verplaatsen in de hoofdpersoon
Een schrijver kan beschrijven wat een personage:

denkt: Ojee, dacht Meadow, ik kom te laat. Wat moet ik nu doen?
voelt: Omars hart klopte in zijn keel, zo zenuwachtig was hij.
doet: Tijn stootte onhandig tegen het tafeltje. Weer een blauwe plek erbij.
zegt: ‘Ik ben helemaal klaar met jullie!’, schreeuwde Evie.

en wat andere personages over hem zeggen of denken.



Slide 19 - Tekstslide

Verplaatsen in de hoofdpersoon

Soms staat er heel duidelijk dat een personage boos is. Soms staat het er minder duidelijk, maar merk je het aan de dingen die hij doet (bijvoorbeeld een deur hard dichtslaan). Door deze beschrijvingen leer je een personage steeds beter kennen. En dan kun je je verplaatsen in het personage.
Dan weet je hoe hij of zij zich voelt (boos, verdrietig, verlegen, blij, enthousiast, jaloers). Zeker als je zelf ook dat soort situaties hebt meegemaakt kun je makkelijk verplaatsen in een personage.

Slide 20 - Tekstslide

Verhaal zelf lezen
Je gaat nu een paar bladzijden lezen uit het hoofdstuk de brief


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Benoem de 2 hoofdpersonen uit dit verhaal en vertel wat je weet over hun uiterlijk, gedrag en gevoelens.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Video

Wat betekent: personages
A
een boek waarin je dagelijks schrijft
B
personen in een verhaal
C
theatervoorstelling met liedjes en dans
D
van grote waarde

Slide 32 - Quizvraag

Welke soorten personages zijn er in een boek?
A
Hoofdpersonen
B
Bijpersonen
C
hoofd- en bijpersonen

Slide 33 - Quizvraag

Wat weet je al over perspectief?

Slide 34 - Open vraag

Perspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:

Ik-perspectief.
Hij-/zij-perspectief (personaal)
Alwetende verteller

Slide 35 - Tekstslide

Ik-vertelperspectief
Het meisje kan de verteller van het verhaal zijn. Het gaat dan als volgt: 

'Ik loop in de tuin en zie een mooie roos. Ik pluk hem.'

Dit verhaal is in de ik-vorm geschreven. We kijken door de ogen van het meisje. We weten alleen wat het meisje, de hoofdpersoon, weet op dit moment in het verhaal.

We noemen dit het  ik-vertelperspectief. 

Slide 36 - Tekstslide

Personaal vertelperspectief
We kunnen het meisje nog een keer de verteller laten zijn in het verhaal: 

Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem.

Als lezers weten we nog steeds alleen wat het meisje weet, maar nu wordt er in de zij-vorm over haar geschreven (kan ook in hij-vorm). Dit noemen we het personaal vertelperspectief
Dit kan in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd geschreven worden. 

Slide 37 - Tekstslide

Alwetend vertelperspectief
De schrijver kan ook kiezen voor een verteller buiten het verhaal

'Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem. De nieuwe tuinman staat om de hoek naar haar te kijken, hij houdt zijn schep stevig vast.'

Als lezer weet je meer dan de hoofdpersoon. Je weet ook wat er met andere personages en wat er op andere plekken gebeurt.  Dit noem je het alwetend vertelperspectief. 
Je kunt in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd schrijven. 

Slide 38 - Tekstslide

Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging.
A
Ik-vertelperspectief
B
Hij-/zij-vertelperspectief
C
Alwetend vertelperspectief

Slide 39 - Quizvraag

Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie.
A
Ik-vertelperspectief
B
Hij-/zij-vertelperspectief
C
Alwetend vertelperspectief

Slide 40 - Quizvraag

Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar zijn ogen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen.
A
Ik-vertelperspectief
B
Hij-/zij-vertelperspectief
C
Alwetend vertelperspectief

Slide 41 - Quizvraag

Check out-vraag:
Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll