In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Spelling
deel 3
Slide 1 - Tekstslide
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les leer je hoe je samenstellingen met een -n schrijft
Slide 2 - Tekstslide
3MAVO-Spelling-leestekens en samenstellingen-§2
Zelfstandig gebruikte telwoorden
Bekijk de volgende zin:
– In de snackbar stonden velen te wachten op hun bestelling.
Sommigen werden boos, omdat het zo lang duurde.
De woorden ‘velen’ en ‘sommigen’ zijn telwoorden. In de voorbeeldzin worden deze telwoorden zelfstandig gebruikt.
Slide 3 - Tekstslide
3MAVO-Spelling-leestekens en samenstellingen-§2
Dat betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat én dat je er ook geen zelfstandig naamwoord achter kunt zetten.
Je noemt ze daarom zelfstandig gebruikte telwoorden. Je schrijft dit soort telwoorden met -n als ze over personen gaan, dus:
– In de snackbar stonden velen te wachten op hun bestelling. Sommigen werden boos, omdat het zo lang duurde – Enkelen gingen weg zonder hun bestelling en zonder te betalen.
Slide 4 - Tekstslide
3MAVO-Spelling-leestekens en samenstellingen-§2
Je schrijft telwoorden zonder -n als
ze niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden.
– Voor alle kinderen op deze school is het gebruik van de mobiel verboden. (Achter het woord ‘alle’ staat het zelfstandig naamwoord ‘kinderen’.)
ze niet over personen gaan.
– Slechts enkele van de ontsnapte slangen werden teruggevonden.
Woorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.
Slide 5 - Tekstslide
3MAVO-Spelling-leestekens en samenstellingen-§2
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
Bekijk nu deze zin:
– Als jongere kun je eenzame ouderen helpen door hen op te zoeken.
Het woord ‘jongere’ wijst een persoon aan.
Je schrijft het met een -e, omdat het om één persoon, in het enkelvoud, gaat. Het woord ‘ouderen’ gaat over meerdere personen.
Dan schrijf je dat met een -n, omdat het meervoud is.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
Maken weektaak:
Werk in het stencilpakket aan de leerdoelen van spelling.
SNEL KLAAR?
Lees je leesboek uit.
Slide 9 - Tekstslide
Je schrijft een tussen-n wanneer...
A
het linkerdeel van het woord eindigt op -en
B
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is
C
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is en het mv eindigt op -en
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de eerste stap die je moet zetten om te zien of het woord geschreven moet worden met een tussen-n
A
Je splitst het woord op.
B
Je kijkt of het een meervoud heeft op -en.
C
Je kijkt of er bijzonderheden zijn.
D
Je kijkt of het eerste woord een zn is.
Slide 11 - Quizvraag
Hoe schrijf je dit woord
A
Zonnebril
B
Zonnenbril
Slide 12 - Quizvraag
Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak
Slide 13 - Quizvraag
Met of zonder tussen-n?
A
hogeschool
B
hogenschool
Slide 14 - Quizvraag
Met of zonder tussen-n?
A
spinnenwiel
B
spinnewiel
Slide 15 - Quizvraag
3mavo-samenstellingen met een -N
Slide 16 - Tekstslide
Gebruik de theorie van blz.31 bij het maken van de opdrachten.
Maken weektaak:
C 1-Lezen-§5 hoofd- en bijzaken
Oefenen met opdracht 1 t/m 2 + 3.1 t/m 3.12 + 5 en 6 blz. 32 t/m 35