Stijlfiguren en beeldspraak

Beeldspraak
In een tekst wordt beeldspraak gebruikt om een tekst aantrekkelijker en leuker te maken.

Zo heb je bijvoorbeeld:
- Een vergelijking; hier worden twee dingen naast elkaar gezet
die op elkaar lijken: het object en het beeld.
De winnaar(o) was zo trots als een pauw(b).
Wat een boom(b) van een kerel(o)!



1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
In een tekst wordt beeldspraak gebruikt om een tekst aantrekkelijker en leuker te maken.

Zo heb je bijvoorbeeld:
- Een vergelijking; hier worden twee dingen naast elkaar gezet
die op elkaar lijken: het object en het beeld.
De winnaar(o) was zo trots als een pauw(b).
Wat een boom(b) van een kerel(o)!



Slide 1 - Tekstslide

Stijlfiguren
- Een metafoor: lijkt op een vergelijking maar dan wordt het object niet meer 
genoemd. Je vervangt het object van helemaal door een beeld.

Dus in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
- Zullen wij die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen ook vaak voor als spreekwoord.
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Hierin is eigenlijk een hele zin overgenomen door een beeld. Het betekent dat je niet mag klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt. 

Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren
- Personificatie: bij een personificatie krijgt een voorwerp, plant, dier of begrip menselijke eigenschappen.

- De zon doet zijn best om tevoorschijn te komen.
- De toekomst lacht me tegemoet.


Slide 3 - Tekstslide

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 4 - Quizvraag

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 5 - Quizvraag

Onze tuin snakt naar regen.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 6 - Quizvraag

Dat meisje is zo fris als een hoentje
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 7 - Quizvraag

Na het slechte bericht van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 8 - Quizvraag

Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 9 - Quizvraag

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 10 - Quizvraag

Hij voelt zich als een vis in het water.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 11 - Quizvraag

Stijlfiguren (2)
1. Hyperbool -- je overdrijft heel erg. (Ik heb me kapot gelachen)

2. Understatement -- je zwakt iets heel erg af. (Lionel Messi kan wel aardig een balletje trappen). In een understatement zit vaak spot

3. Eufemisme -- je zegt iets minder erg of hard om de pijnlijke situatie te verzachte. (Hij gaat creatief om met de waarheid) je bedoelt eigenlijk: (hij liegt)
In een eufemisme verbloem je iets. 


Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren (2)
climax - drieslag - eufemisme - herhaling - hyperbool - omgekeerde climax - tegenstelling - understatement 

1. Ik sterf van de honger.
2. Nieuwe partijen: ze komen als een speer, gaan als een raket en vervliegen als het licht.
3. De directeur van Shell verdient wel een leuk salarisje. 
4. De interieurverzorgster heeft boven al gestofzuigd. 
5. Hij wacht al eeuwen op een telefoontje. 
6. Op vrijdagavond hoorde ik gerinkel, de buren kregen ongewenst bezoek!

Slide 13 - Tekstslide

Welk stijlfiguur/beeldspraak hoort bij onderstaande zinnen?
1. De regen kwam met bakken uit de hemel!
2. Aan de Eeuwigelaan in Bergen staan wel een aantal aardige optrekjes. 
3. De wind wuift over mijn gezicht. 
4. Hij is het zwarte schaap van de familie. 
5. De kamer van mijn broer is vaak een zwijnenstal.
6. Mijn overgrootvader is gisternacht ingeslapen. 
7. Mijn buurman is zo gek als een deur!
8. Het weer van afgelopen week was wat minder, nouja, het was slecht zelfs; het was buitengewoon verschrikkelijk!

Slide 14 - Tekstslide

Metafoor
Een tijdje geleden hebben we het gehad over metaforen.

Een metafoor is een vorm van beeldspraak.

Het lijkt op een vergelijking, maar in dit geval wordt er geen vergelijking gemaakt maar wordt het object helemaal vervangen door een ander woord. 

1. Jouw kamer lijkt op een zwijnenstal, wat een rotzooi! (vergelijking)
2. Ruim je die zwijnenstal nog eens op? (metafoor!)


Slide 15 - Tekstslide

Metafoor
Of
1. Moet je hem zien! Hij is zo rood als een tomaat.
2. Je kan wel zien dat die tomaat flink gesport heeft. 
Of

1. Mijn broer is heel groot, het is een beer van een vent.
2. Die beer was te groot om van de glijbaan af te gaan. 

Spreekwoorden & gezegden zijn vaak ook metaforen. 

Slide 16 - Tekstslide

Metonymie
Voorbeelden van metonymie:

1. Oranje heeft weer goud gewonnen!

2. Als het vriest, bind ik mijn ijzers direct onder.

  • In deze twee zinnen zitten metonymie. Je zegt namelijk niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord of een kenmerk dat er mee te maken heeft. 

Slide 17 - Tekstslide

Metonymie
Je zegt bij een metoniem dus niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord of een kenmerk dat er mee te maken heeft. 

1. Oranje heeft weer goud gewonnen!
  • met oranje bedoelen we het Nederlands elftal
  • met goud bedoelen we een gouden medaille.
2. Als het vriest, bind ik mijn ijzers direct onder.
  • met ijzers bedoelen we schaatsen, ijzers zijn
  • een onderdeel van een schaats; kenmerk


Slide 18 - Tekstslide

Metonymie
1. In het museum hangt een prachtige van Gogh
  • Je noemt de schilder, maar je bedoelt het schilderij. 

2. Jongens, allemaal de neuzen dezelfde kant op!
  • Je moet een deel, maar je bedoelt het geheel. 

Slide 19 - Tekstslide

Metonymie; de soorten
  1. Je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel: Neem maar een bloemetje mee.
  2. Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel: Nederland won van Italië.
  3. Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: mijn Nikes.
  4. Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die lachebek.
  5. Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Hij trapte het leer tussen de doelpalen.
  6. Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Geef mij nog een glaasje.
  7. Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is: Hij drinkt altijd Spa






Slide 20 - Tekstslide


Metonymie

- Geen vergelijking
- Een kenmerk
- Detail



Metafoor

- Wel een vergelijking of overeenkomst (zonder het object te noemen)

Slide 21 - Tekstslide

Metonymie
Beeldspraak kan ook een verband tussen object en een beeld beschrijven. 
- Jongens, allemaal de neuzen dezelfde kant op! --> neus is een deel van het gezicht. 
- De meeste mensen willen meer blauw op straat. --> blauw is de kleur van de uniformen van de politie. 
- De hele stad was uitgelopen om de kampioenen toe te juichen --> ze zeggen de stad, maar ze bedoelen de inwoners van de stad. 


Slide 22 - Tekstslide

Even oefenen
Wat is de metoniem? Wat is het verband? Wat wordt er met de metoniem bedoeld?

1. Zullen we bij de Italiaan gaan eten?
2. Na de gemene overtreding kreeg de aanvoerder rood. 
3. Hebben jullie op de veiling een echte Rembrandt gekocht?

Slide 23 - Tekstslide

Stijlfiguren
Vandaag gaan we aan de slag met twee soorten stijlfiguren


1. Pleonasme
2. Tautologie

Slide 24 - Tekstslide

Pleonasme
Een pleonasme is een stijlfiguur waarbij je iets twee keer zegt maar dan met verschillende woorden. De woorden horen tot verschillende woordsoorten.  Vaak noem je een vanzelfsprekende eigenschap van iets. 

Sommige schrijvers gebruiken het als stijlfiguur om iets extra te benadrukken (groen gras, rode klaprozen, grijs beton) 

Maar vaak wordt een pleonasme ook foutief gebruikt. 

Slide 25 - Tekstslide

Pleonasme
Foutief gebruikt:
 
1. Het onstuimige weer kan ongeveer drie tot vier dagen aanhouden. 
2. Ze willen die oude brug toch nog opnieuw herbouwen. 
3. Al op de basisschool had hij de toekomstdroom om later piloot te worden. 

Slide 26 - Tekstslide

Tautologie
Met een tautologie zeg je ook twee keer hetzelfde met verschillende woorden, maar deze woorden behoren tot dezelfde woordsoort. 

Sommige schrijvers gebruiken een tautologie als stijlfiguur om de tekst mooier te maken. Bijvoorbeeld: Hij werd met pracht en praal begraven. Of nooit en te nimmer zal ik weer zoiets meemaken. 

Maar vaak wordt een tautologie ook foutief en dus als stijlfout gebruikt. 

Slide 27 - Tekstslide

Tautologie
Foutief gebruikt:


1. Misschien dat ze er wellicht nog achter zullen komen.
2. Door de dichte mist kun je overkant haast bijna niet meer zien.
3. Uiteraard gaan we vanzelfsprekend de opdrachten nakijken.

Slide 28 - Tekstslide