grammatica eindtoets

Eindtoets grammatica
Nog één keer met elkaar oefenen!

elkaar = 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Eindtoets grammatica
Nog één keer met elkaar oefenen!

elkaar = 

Slide 1 - Tekstslide

Eindtoets grammatica
Over deze toets:
Deze toets bestaat uit zes onderdelen (A t/m F). Noteer alle antwoorden op een gelinieerd toetsblaadje van het JvO. Zet je antwoorden onder elkaar en schrijf duidelijk. Heel veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

A: redekundig ontleden
De onderstaande zinnen zijn opgedeeld in zinsdelen. Benoem alleen het vetgedrukte zinsdeel redekundig. Noteer je antwoord op je toetsblaadje.
Kies uit: OW – PV – LV – ND – MV – BWB

Slide 3 - Tekstslide

Vergeleken met zijn vriendin is hij een slimmerik.
Vergeleken met zijn vriendin =
A
OW
B
LV
C
ND
D
BWB

Slide 4 - Quizvraag

Aan het begin van de les deelde de conrector ons het fijne nieuws mee.
ons =
A
OW
B
LV
C
MV
D
ND

Slide 5 - Quizvraag

Deze adviezen zouden wel eens bruikbaar kunnen zijn.
bruikbaar =
A
ND
B
LV
C
BWB
D
MV

Slide 6 - Quizvraag

Met een harde klap viel het cd-doosje op de stenen vloer.
Met een harde klap =
A
OW
B
LV
C
MV
D
BWB

Slide 7 - Quizvraag

Blijven je ouders nog een tijdje in Spanje?
In Spanje =
A
OW
B
LV
C
ND
D
BWB

Slide 8 - Quizvraag

De man snijdt zich in de hand.
zich =
A
LV
B
ND
C
BWB
D
deel van het WG

Slide 9 - Quizvraag

Mijn zus lijkt mij ongeschikt voor dat baantje.
mij =
A
OW
B
LV
C
MV
D
BWB

Slide 10 - Quizvraag

Bij ons op school gebeurt altijd wat.
wat =
A
OW
B
LV
C
MV
D
ND

Slide 11 - Quizvraag

B: taalkundig ontleden
Bij dit onderdeel laat je zien dat je verschillende woordsoorten kunt herkennen en benoemen in de onderstaande zinnen. Noteer op je toetsblaadje alleen de woordsoort die gevraagd wordt.

Slide 12 - Tekstslide

We oefenen dit nu iets anders!
Morgen tijdens de toets moet je zelf alle woorden van de gevraagde woordsoort opschrijven. 
Nu kies je een van de vier antwoorden

Slide 13 - Tekstslide

ZN
Noteer alle zelfstandige naamwoorden (ZN) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X. 
Nu kies je het antwoord dat je morgen dus zelf op zou schrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Het opvissen van de drenkelingen uit de Noordzee kostte enkele uren.
A
drenkelingen-uren
B
drenkelingen-Noordzee-uren
C
opvissen-drenkelingen-uren
D
opvissen-drenkelingen-Noordzee-uren

Slide 15 - Quizvraag

BEZ
Noteer alle bezittelijke voornaamwoorden (BEZ) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X. 
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven.

Slide 16 - Tekstslide

Die cd's van haar heeft mijn docent bij de zijne gelegd.
A
haar-mijn-zijne
B
haar-mijn
C
mijn-zijne
D
mijn

Slide 17 - Quizvraag

VZ
Noteer alle voorzetsels (VZ) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X. 
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven.

Slide 18 - Tekstslide

Ondanks de hulp van mijn vriendin kon ik geen voldoende voor wiskunde op mijn rapport halen.
A
van-voor-op
B
Ondanks-voor-op
C
Ondanks-van-voor-op
D
van-voor-op-geen

Slide 19 - Quizvraag

WK
Noteer alle wederkerende voornaamwoorden (WK) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X. 
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven

Slide 20 - Tekstslide

Jouw hond gehoorzaamt je alleen als jullie elkaar elke dag zien.
A
elkaar
B
je
C
jullie
D
X

Slide 21 - Quizvraag

BN
Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden (BN) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X.
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven

Slide 22 - Tekstslide

Dat arrogante meisje moest een paar vlijmscherpe opmerkingen van haar Engelse vriendinnen incasseren.
A
Dat-arrogante-vlijmscherpe-haar-Engelse
B
arrogante-vlijmscherpe
C
arrogante-vlijmscherpe-Engelse
D
Dat-arrogante-haar-Engelse

Slide 23 - Quizvraag

pers
Noteer alle persoonlijke voornaamwoorden (PERS) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X.
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven.

Slide 24 - Tekstslide

Je kunt me nog meer vertellen maar ik geloof niet dat hij zich daarin vergist heeft.
A
Je-ik-hij
B
Je-me-ik-hij
C
Je-me-ik-hij-zich
D
X

Slide 25 - Quizvraag

AAN
Noteer alle aanwijzende voornaamwoorden (PERS) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X.
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven.

Slide 26 - Tekstslide

Zelf zou ik zo'n jurk nooit daar kopen.
A
zo'n
B
zo'n-daar
C
zelf-zo'n-daar
D
zelf-zo'n

Slide 27 - Quizvraag

VRA
Noteer alle vragende voornaamwoorden (VRA) in de volgende zin op je toetsblaadje. Als er geen kunt vinden, noteer je een X.
Nu kies je het antwoord dat je morgen zelf op zou schrijven.

Slide 28 - Tekstslide

Weet jij welke boeken waar moeten staan?
A
welke
B
waar
C
welke-waar
D
X

Slide 29 - Quizvraag

C: Benoem de werkwoorden
In de onderstaande zinnen zijn de werkwoorden vetgedrukt. Benoem de werkwoorden. Je kunt kiezen uit HWW, ZWW of KOP. 
Morgen schrijf je het antwoord zelf op. Nu kies je het goede antwoord.

Slide 30 - Tekstslide

Dat antwoord blijkt te kloppen.
blijkt-kloppen
A
kop-zww
B
kop-hww
C
hww-zww
D
hww-kop

Slide 31 - Quizvraag

Mijn auto zal morgen gerepareerd worden.
zal-gerepareerd-worden
A
hww-zww-kop
B
hww-zww-hww
C
hww-zww-zww
D
kop-zww-hww

Slide 32 - Quizvraag

Ik blijf daar nog wel een tijdje.
blijf=
A
hww
B
kop
C
zww

Slide 33 - Quizvraag

Ik zou dat verhaal nooit hebben kunnen verzinnen.
zou-hebben-kunnen-verzinnen
A
hww-zww-zww-zww
B
hww-kop-hww-zww
C
hww-hww-hww-hww
D
hww-hww-hww-zww

Slide 34 - Quizvraag

D: Benoem de onderstreepte woordsoorten
Benoem de onderstreepte woorden van onderstaande tien zinnen taalkundig.
Kies uit:
blw olw zn eig bn vz zww hww kop pers bez aan vra wk wg

Slide 35 - Tekstslide

Zij zijn zo onaardig.
zijn =
A
BEZ
B
PERS
C
HWW
D
KOP

Slide 36 - Quizvraag

Verslaap jij je ook zo vaak op maandag?
je=
A
PERS
B
BEZ
C
WK
D
WG

Slide 37 - Quizvraag

E: juist of onjuist
Ga na of de tien onderstaande uitspraken juist of onjuist zijn. Schrijf je antwoorden (‘juist’ of ‘onjuist’) onder elkaar op je toetsblaadje.

Slide 38 - Tekstslide

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Als worden als enige werkwoord in de zin staat, is het altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Als schijnen als enige werkwoord in de zin staat, is het altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Elkaar is altijd een wederkerend voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

F: meerkeuzevragen taalkundig ontleden
Benoem in de onderstaande 5 zinnen de onderstreepte woorden taalkundig. Noteer het juiste antwoord (a, b, c of d) op je toetsblaadje.

Slide 44 - Tekstslide

Deze Franse serie schijnt heel goed te zijn.
Deze-Franse-schijnt
A
BLW-EIG-HWW
B
AAN-BN-HWW
C
AAN-BN-KOP
D
AAN-EIG-KOP

Slide 45 - Quizvraag

Deze eigenaardige wezens worden regelmatig gezien in Engeland.
eigenaardige-worden-Engeland
A
EIG-HWW-EIG
B
BN-KOP-ZN
C
BN-HWW-EIG
D
BN-ZWW-EIG

Slide 46 - Quizvraag