Hoofdstuk 13 Hormonen VWO 5

Hoofdstuk 13 Hormonen
Les gemaakt door:
Jordi Logtenberg en Bart van Lingen, A6A
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 13 Hormonen
Les gemaakt door:
Jordi Logtenberg en Bart van Lingen, A6A

Slide 1 - Tekstslide

In deze lessonup behandelen wij hoofdstuk 13

§13.1 Hormoonklieren
§13.2 Reacties van cellen op hormonen
§13.3 Veranderende hormoonconcentraties
§13.4 Terugkoppeling
§13.5 Energierijke stoffen in het bloed

Slide 2 - Tekstslide

§13.1 Hormoonklieren begrippen
- Endo- en exocriene klieren
- Hypofyse
- Hypothalamus
- Releasing-, inhibiting- en             neurohormonen
- Oestradiol

Slide 3 - Tekstslide

Endo- en exocriene klieren

Endocrien: Klieren waarvan het product aan het bloed wordt afgegeven (hormoonklieren)
Exocrien: Klieren die producten aan het uitwendig milieu afgeven (bijv. speeksel- en zweetklieren)
Gecombineerd:  Geslachtsklieren en alvleesklier 

Slide 4 - Tekstslide

Hypofyse
Voorkwab
- Aansturing door hypothalamus om                         hormonen te maken
- Stuurt hormoonklieren aan

Achterkwab
- Opslagplaats hormonen uit hypothalamus           (ADH en oxytocine)
- Water- en vochtregulatie

Slide 5 - Tekstslide

Hypothalamus
- Activeert voorkwab hypofyse     door bepaalde neuronen
- Regelt emoties,                                 zenuwstelsel en vele                       processen in de                                 hormoonhuishouding

Slide 6 - Tekstslide

Releasing-, inhibiting- en neurohormonen

Releasing-hormonen: stimuleren de voorkwab van de hypofyse tot het maken van FSH, LH en groeihormonen

Inhibiting-hormonen: remmen aanmaak hormonen door hypofyse

Neurohormonen: geproduceerd door neuronen, gaan naar hypofyseachterkwab en gaan direct het bloed in (ADH en oxycine)

Slide 7 - Tekstslide

Oestradiol
- stimuleert ontwikkeling                 vrouwelijke secundaire                 geslachtskenmerken
- beïnvloedt de botstructuur
- BPA

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van hormoonklieren? Noem 3 voorbeelden

Slide 9 - Open vraag

Welke stoffen maakt de hypofyse-achterkwab aan?
A
ADH en oxytocine
B
FSH en LH
C
Oestradiol
D
Geen

Slide 10 - Quizvraag

Benoem tot welke soort klier de volgende klieren horen (endo- of exocrien):
1. Nieren
2. Hypofyse
3. Alvleesklier

Slide 11 - Open vraag

§13.2 Reacties van cellen op hormonen
- Groei
- Stress
- Type hormonen
- Groeifactoren
- Testosteron

Slide 12 - Tekstslide

Groei
- Hypothalamus geeft groeihormoon releasinghormoon af (GHRH)
- Hypofyse geeft hierdoor groeihormoon, GH, af
- GH stimuleert onder andere de deling van kraakbeencellen

Slide 13 - Tekstslide

Stress
- CRH (corticotropine releasing-hormoon) zet productie van ACTH (adrenocorticotroop hormoon) aan in hypofyse
- ACTH stimuleert bijnier tot productie van o.a. cortisol en aldosteron
- Cortisol: verhoogt glucosespiegel van het bloed -> stelt de energietoevoer naar de cellen veilig
- Adlosteron: regelt bloeddruk

Slide 14 - Tekstslide

Type hormonen
- Steroïdhormonen (door celmembraan)
- Peptidehormonen (bindt aan receptor op celmembraan)
- Tyrosinehormonen (bindt aan receptor op celmembraan)

- Peptide- en steroidhormonen activeren secundaire boodschapper

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Groeifactoren
- Stoffen die buurcellen tot deling en ontwikkeling aanzetten
- Baarmoedercellen scheiden, bijvoorbeeld prostaglandinen uit, hierdoor ontstaan krachtige samentrekkingen vna de baarmoederspier (weeën)

Slide 17 - Tekstslide

Testosteron
- Gemaakt in zaadballen door cellen van Leydig
- Stimuleert ontwikkeling zaadcellen
- Ontwikkeling van de geslachtsorganen en secundaire geslachtskenmerken (groei van gezichtshaar, verlaging stem)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Bij kinderloosheid kunnen sommige vrouwen via een injectie hormonen toegediend krijgen. Waar in het lichaam worden de hormonen ingespoten?
A
In een ader
B
In een eileider
C
In de baarmoeder
D
In de schede

Slide 20 - Quizvraag

Waarom is er bij een steroïdhormoon geen secundaire boodschapper nodig?

Slide 21 - Open vraag

§13.3 Veranderende hormoonconcentraties

Slide 22 - Tekstslide

§13.4 Terugkoppeling

- TSH
- T3 en T4
- ADH
- Verteringshormonen
- Erytropoëtine

Slide 23 - Tekstslide

TSH
- Komt uit hypofyse
- Afgifte gestimuleerd door TRH (hormoon van hypothalamus)
- Stimuleert de schildklier tot afgifte van hormonen (T3 en T4)

Slide 24 - Tekstslide

T3 en T4
T3: - Heeft 3 joodatomen
        - Ontstaat door omzetting van T4 dmv een enzym
        - Laat verbranding toenemen in de mitochondriën (het lichaam warmt op)
T4: - Heeft 4 joodatomen
       - Wordt omgezet dmv enzymen om T3 te maken
       - Remt aanmaak van schildklierstimulerende hormonen (negatieve terugkoppeling) 
Beide: - Beïnvloeden de stofwisseling
              - Vetachtig
              - Kunnen niet passief, dus zonder energie, door celmembranen heen
                 Wel dmv receptor- en transportmoleculen

Slide 25 - Tekstslide

ADH
- Antidiuretisch hormoon (ADH)
- Niercellen nemen, onder invloed van dit hormoon, extra water op uit voorurine, wat de toename osmotische problemen voorkomt
- Gladde spieren in de wanden van bloedvatten trekken samen, waardoor de bloeddruk stijgt

Slide 26 - Tekstslide

Verteringshormonen
- Gastrine -> - Afgescheiden door prikkelen van de maagwand                                    doorpeptiden
                           - Stimuleert maagcellen tot afscheiding maagzuur
                              Dit stimuleert de vertering
- Somatostatine -> - "Antagonist" van gastrine
                                         - Komt uit maag, darm en alvleesklier
                                         - Remt vertering       

Slide 27 - Tekstslide

Erytropoëtine
- Ook bekend als epo
- Gemaakt door niercellen
- Bevordert aanmaak van rode                   bloedcellen
- Epo -> bloedbaan -> rode                         beenmerg -> produceren                           groeifactoren -> dochtercellen van     stamcellen vormen rode                           bloedcellen

Slide 28 - Tekstslide

Noem één verschil en twee overeenkomsten tussen T3 en T4

Slide 29 - Open vraag


Welke processen stimuleert ADH?
A
Wateropname
B
Vertering
C
Bloeddruk
D
Aantal rode bloedcellen

Slide 30 - Quizvraag

§13.5 Energierijke stoffen in het bloed
- Glycogeen
- Eilandjes van Langerhans
- Insuline
- Glucagon
- Adrenaline

Slide 31 - Tekstslide

Glycogeen
- Opslagvorm van glucose
- Groot aantal glucosemoleculen als lange vertakte keten
- Lever: 100 gram
- Spieren: 400 gram

Slide 32 - Tekstslide

Eilandjes van Langerhans
- Endocriene cellen in de lever
- 80% ß-cellen -> vormen insuline
- 15% α-cellen -> maken glucagon
- Overige 5% maaken andere hormonen aan

Slide 33 - Tekstslide

Insuline
- Bevordert de opname van glucose in cellen
- In lever- en spiercellen -> stimuleert vorming glycogeen
- Stimuleert opname van vetzuren in de vetcellen en vorming van vetten, dus regelt aanleg van "reservebrandstof"

Slide 34 - Tekstslide

Glucagon
- Bevordert omzetting van glycogeen in glucose
- Stimuleert afbraak van vetten en eiwitten
- Afbraakproducten vetten en eiwitten -> opbouw glucose
- De afgifte van glucose aan het bloed wordt dus gestimuleerd en de concentratie glucose stijgt

Slide 35 - Tekstslide

Adrenaline
- Verhoogt snel het glucosespiegel 
- Adrenaline = tyrosinehormoon (Zie §13.2)
- Komt uit het bijniermerg
- Spieren zetten onder invloed van dit hormoon glycogeen om in glucose 
- Beïnvloedt ook spiertjes rond de slagaders -> bloed stroomt meer naar de spieren, dus meer zuurstof in de spieren
- Aanmaak gaat heel snel bij bijvoorbeeld angst ('fight or flight'-reactie) of woede. Er kunnen dus snelle reacties gemaakt worden. 

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Glycogeen is een opslag van een stof. Welke stof? En hoe wordt die stof opgeslagen?
A
Glucose, in kleine stukjes
B
Insuline, in grote moleculen
C
Insuline, in kleine stukjes
D
Glucose, in grote moleculen

Slide 38 - Quizvraag

Een 'Fight or flight'-reactie kan ontstaan door adrenaline. Denk je dat deze reactie in deze tijd nog steeds nodig is? Motiveer je antwoord.

Slide 39 - Open vraag