H4 Grammatica Zinsdelen

Wat is het verschil tussen een verplicht en een toevallig wederkerend werkwoord?
1 / 25
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat is het verschil tussen een verplicht en een toevallig wederkerend werkwoord?

Slide 1 - Open vraag

Wederkerende werkwoorden
  • Verplicht wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord niet vervangen door een ander woord.  WG
                   Johanna vergiste zich vaak. (Je kan alleen jezelf vergissen. Niet een                     ander, dus hoort zich bij dit werkwoord.
  • Toevallig wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord wel vervangen door een ander woord. LV

                   Heb jij je gister vermaakt op dat feestje? (Je kan alleen jezelf                                     vermaken maar ook een ander. Daarom hoort 'je' niet verplicht bij                          het werkwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Verplicht wederkerend werkwoord= wg
zich aanstellen
zich bemoeien.
zich ergeren.
zich gedragen.
zich uit de voeten maken.
zich ontfermen.
zich schamen.
zich uitsloven.
Toevallig wederkerend werkwoord= lv
wegen
opmaken
vermaken
snijden
irriteren
beseffen

Slide 3 - Tekstslide

Hij verdedigt zich met zijn vuisten!
Is 'zich verdedigen' een
TIP!
Kun je zeggen 'ik verdedig jou'?
Ja? --> toevallig wederkerend werkwoord
Nee? --> verplicht wederkerend werkwoord
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Joost sluit zich aan bij de klimaatactivisten.
In deze zin staat een:
A
verplicht wederkerend werkwoord
B
toevallig wederkerend werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welke zinnen hebben
meer dan 1 persoonsvorm?
A
Omar wil vanavond naar de nieuwste James Bond film, maar zijn vrienden willen niet mee
B
Als de kaartverkoop begint, staat een lange rij mensen al uren te wachten.
C
Ik geef een seintje wanneer je aan de beurt bent.
D
Die belangrijke toets is vandaag

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoel van deze les:
Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen.

Slide 7 - Tekstslide

enkelvoudige en samengestelde zinnen

enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm


samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

Slide 8 - Tekstslide

Wat voor zin is dit?

Marlies koopt sieraden. Julia koopt nieuwe schoenen.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Kenmerken samengestelde zinnen

- meer dan 1 zin

- meer dan 1 persoonsvorm

- herken je aan een voegwoord


[Cynthia neemt drinken mee] en [Levi zorgt voor broodjes]


Slide 10 - Tekstslide

De twee zinnen in een samengestelde zin worden meestal verbonden met...
11
A
een werkwoord
B
een lidwoord
C
een voegwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

 H4 grammatica zinsdelen

Een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin + een hoofdzin (HZ + HZ) of een hoofdzin + een bijzin (HZ + BZ of BZ + HZ). 

Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar,
er passen geen andere zinsdelen tussen.
De persoonsvorm staat voor in de zin (1e of 2e plaats)

Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm kúnnen andere zinsdelen staan (bijv. het woordje 'niet')
De persoonsvorm staat vaak achterin de bijzin.

Slide 12 - Tekstslide

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
bijzin, bijzin

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin
Een hoofdzin is zonder bijzin of andere hoofdzin ook een goede zin. De woorden staan op de goede plek.


Een bijzin is zonder hoofdzin geen goede zin. De woorden staan niet op de goede plek.

Slide 14 - Tekstslide

Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
hoofdzin
bijzin

Slide 15 - Sleepvraag

Uitleg hoofdzin en bijzin
Een samengestelde zin kan op drie manieren voorkomen:
- twee hoofdzinnen (nevenschikking)
- een hoofdzin en een bijzin (onderschikking)
- een bijzin en een hoofdzin (onderschikking)
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar. In een bijzin niet.

Slide 16 - Tekstslide

Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + bijzin
D
hoofdzin + bijzin

Slide 17 - Quizvraag

Kenmerken hoofdzin
Kenmerken bijzin
pv + ow staan naast elkaar 
pv + ow zijn gescheiden 
verbonden door onderschikkend voegwoord
zin begint met nevenschikkend voegwoord
zin kun je vaak wel zelfstandig gebruiken
zin kun je vaak niet zelfstandig gebruiken

Slide 18 - Sleepvraag

En nu.....
Havo: H5 - startopdr., opdr. 1 t/m 3 
VWO: H4 - startopdr., opdr. 1 t/m 4

of NN Online alle opdrachten van jouw leerroute

Klaar?
Nieuwsbegrip/lezen

Slide 19 - Tekstslide


Ik snap het! Ik wil zelf aan de slag.
Ik wil samen opdrachten maken.
Ik wil extra uitleg.

Slide 20 - Poll

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 21 - Quizvraag

Wat heb je hier?

Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.

A
HZ + BZ
B
BZ + HZ

Slide 22 - Quizvraag

Conclusie:
Ik weet wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.
A
alleen enkelvoudige zinnen
B
alleen samengestelde zinnen
C
enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 23 - Quizvraag

Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen.

Heb je dit leerdoel behaald?
A
Ja, dit leerdoel heb ik behaald.
B
Dit leerdoel heb ik deels behaald.
C
Nee, dit leerdoel heb ik niet behaald.

Slide 24 - Quizvraag

Huiswerk
Maandag 15  maart: 

Havo: H5 - startopdr., opdr. 1 t/m 3
VWO: H4 - startopdr., opdr. 1 t/m 4
of
NN Online: alle opdr. van jouw route


Slide 25 - Tekstslide