Être

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Le verbe être

Dans ce cours...

- Ik weet wat het werkwoord être is
- Ik kan het werkwoord être vervoegen

- Ik kan het werkwoord être gebruiken in een zin

Être = zijn

je suis = ik ben

tu es = jij bent

il / elle est = hij / zij is

on est = wij zijn

nous sommes = wij zijn

vous êtes = jullie zijn, u bent

ils/elles sont = zij zijn

La roue

Vervoeg het werkwoord être.

Elle ... une fille.

1. es
2. est
3. suis

Je ... Pierre.

1. suis
2. sont
3. es

Nous ... à l'école.

1. sont
2. êtes
3. sommes

Maxime et Claire ... des amies.

1. sont
2. est
3. suis

Persoonlijk vnw vervangen

Soms wil je in plaats van hij/zij is (il / elle est ) of zij zijn (ils/elles sont ) een naam gebruiken. 

Dit doe je zo:
Is het een persoon -> EST (Paul est français)

Zijn het meerdere personen -> SONT (Paul et Marion sont français)

Vous ... français?

Tu ... mon ami.

Non, je ... néerlandais.

Pierre ... grand.

Vertaal: Hij is Frans.

Vertaal: zij zijn Nederlands.