Theorie Fictie alles

Fictie blok 1
Geen aantekeningen, zie theorie in lesboek en bij de opdrachten van Papillon
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie blok 1
Geen aantekeningen, zie theorie in lesboek en bij de opdrachten van Papillon

Slide 1 - Tekstslide

Fictie blok 2
Genres
Welke onderwerpen zijn belangrijk?

realistische genres: detective, thriller, ontwikkelingsverhaal

minder realistische genres: sciencefiction, fantasy en dystopie


Slide 2 - Tekstslide

Leeservaring
Zeg iets over wat het verhaal met je doet
Zeg iets over hoe realistisch je het verhaal vindt

- beoordelingswoorden (begrijpelijk, geheimzinnig, schokkend, leerzaam, slecht uitgewerkt)

 - goede uitleg

- argumenten
(zie pag. 68)

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg Fictie blok 3
Hoofdpersoon, personages en perspectief.

Hoofdpersoon = belangrijkste personage in een verhaal
- gedachtes, gevoelens, wat hij/zij doet, uiterlijk
- leert hem/haar goed kennen
- je ziet de gebeurtenissen door zijn/haar ogen
- heeft doel: probleem of opdracht

Slide 4 - Tekstslide

Bijfiguren
helper

tegenstander

Slide 5 - Tekstslide

Vertelperspectief
- ik-vertelperspectief (ik-vorm)

- hij/zij-vertelperspectief (hij- of zij-vorm)

- alwetende verteller (zelf geen rol, maar hij weet alles van personages en gebeurtenissen)
Wisselend perspectief:

personages wisselen elkaar af als hoofdpersoon (vaak per hoofdstuk)

Meerdere verhaallijnen:

elke hoofdpersoon heeft andere verhaallijn

Slide 6 - Tekstslide

Aantekeningen fictie blok 4
Doel: je weet welke technieken een schrijver kan gebruiken om spanning te creëren. 

Zet bovenaan in je schrift: Spanning

Spanning = verder willen lezen

Slide 7 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken
2. uitstel
3. vermoeden
4. onverwachte wending
5. informatievoorsprong
6. cliffhanger

Slide 8 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel
3. vermoeden
4. onverwachte wending
5. informatievoorsprong
6. cliffhanger

Slide 9 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel = de schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe iets zit
3. vermoeden
4. onverwachte wending
5. informatievoorsprong
6. cliffhanger

Slide 10 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel = de schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe iets zit
3. vermoeden = je krijgt aanwijzingen hoe iets af gaat lopen, maar je weet het nog niet precies
4. onverwachte wending
5. informatievoorsprong
6. cliffhanger

Slide 11 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel = de schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe iets zit
3. vermoeden = je krijgt aanwijzingen hoe iets af gaat lopen, maar je weet het nog niet precies
4. onverwachte wending  = er gebeurt iets wat je niet had verwacht
5. informatievoorsprong
6. cliffhanger

Slide 12 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel = de schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe iets zit
3. vermoeden = je krijgt aanwijzingen hoe iets af gaat lopen, maar je weet het nog niet precies
4. onverwachte wending  = er gebeurt iets wat je niet had verwacht
5. informatievoorsprong = jij weet meer dan de hoofdpersoon
6. cliffhanger

Slide 13 - Tekstslide

Technieken om een verhaal spannender te maken:
1. open plekken = vragen die het verhaal oproepen bij de lezer, maar waar je niet meteen antwoord op krijgt
2. uitstel = de schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe iets zit
3. vermoeden = je krijgt aanwijzingen hoe iets af gaat lopen, maar je weet het nog niet precies
4. onverwachte wending  = er gebeurt iets wat je niet had verwacht
5. informatievoorsprong = jij weet meer dan de hoofdpersoon
6. cliffhanger = onderbreking op een spannend moment

Slide 14 - Tekstslide

Ruimte
lees gele blokje p. 166

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide