Zww, hww en kww

Verschil wg en ng
Een wg zegt over wat iemand is en een ng zegt wat iemand doet
Een wg zegt over wat iemand doet en een ng zegt wat iemand is
1 / 25
volgende
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verschil wg en ng
Een wg zegt over wat iemand is en een ng zegt wat iemand doet
Een wg zegt over wat iemand doet en een ng zegt wat iemand is

Slide 1 - Poll

De koppelwerkwoorden zijn..
Let op! Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Zijn, worden, blijven
B
lijken, blijken, schijnen
C
Heeft, worden, drinken
D
Heten, dunken, voorkomen

Slide 2 - Quizvraag

Bedenk een enkelvoudige zin met een wg

Slide 3 - Woordweb

Bedenk een enkelvoudige zin met een ng

Slide 4 - Woordweb

De plant is groen.
A
WG
B
NG

Slide 5 - Quizvraag

Hij ligt al een week ziek in bed.
A
WG
B
NG

Slide 6 - Quizvraag

Hij is al een week ziek.
A
WG
B
NG

Slide 7 - Quizvraag

Moeilijk om verschil tussen NG/WG te zien
10=moeilijk, 1=makkelijk
110

Slide 8 - Poll

Soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww)
hulpwerkwoord (hww)

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Zww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een wg!
In een wg is er altijd maar één zww in de zin. De rest van de ww zijn hww.

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 10 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijken, lijken, blijven, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. 
Naamwoordelijk gezegde is wat iemand is. Dus ng + naamwoordelijk deel.
Hij is man. Ng = is man
Kww is het belangrijkste werkwoord van de zin met een ng!
In een ng is er altijd maar één kww! De rest van de ww zijn hww.
Hij wordt vast zanger.
wordt = koppelwerkwoord. 

Slide 11 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan= hulpwerkwoord
zingen= zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 12 - Tekstslide

We hebben de hele dag gesport.
Ik heb vorige week mijn
verjaardag gevierd.
Wil zij later clown worden?
Ik ga naar de sportschool.

Zij wil later advocaat worden.

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 14 - Quizvraag

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Er kunnen tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Benoem de koppelwerkwoorden

Slide 17 - Woordweb

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
Ik word zo rood als een boei.
A
Word = zww (wg)
B
Word = kww (ng)

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
Hij heeft mijn telefoon afgepakt.
A
Heeft = zww (wg)
B
Heeft = kww (ng)
C
Afgepakt = zww (wg)
D
Afgepakt = kww (ng)

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
De krokodil moest huilen.
A
Moest = zww (wg)
B
Moest = kww (ng)
C
Huilen = zww (wg)
D
Huilen = kww (ng)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
De roos blijft de mooiste bloem.
A
Blijft = zww (wg)
B
Blijft = kww (ng)

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
Zij is in het hotel gebleven.
A
Is = zww (wg)
B
Is = kww (ng)
C
Gebleven = zww (wg)
D
Gebleven = kww (ng)

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
Zij is later dokter geworden.
A
Is = zww (wg)
B
Is = kww (ng)
C
Geworden = zww (wg)
D
Geworden = kww (ng)

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
Hij heeft de hele avond televisie gekeken
A
Heeft = zww (wg)
B
Heeft = kww (ng)
C
Gekeken = zww (wg)
D
Gekeken = kww (ng)

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
In de vakantie mag jij er voor zorgen.
A
Mag = zww (wg)
B
Mag = kww (ng)
C
Zorgen = zww (wg)
D
Zorgen = kww (ng)

Slide 25 - Quizvraag