H1 t/m 5 - woordsoorten

Herhaling
- lidwoord: de, het, een 
- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (alles wat iets is)
- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt --> persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord
- bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw
- voorzetsel: geeft een precieze plaats/tijd/richting aan

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
- lidwoord: de, het, een 
- zelfstandig naamwoord: dingen, dieren, mensen, planten, namen (alles wat iets is)
- werkwoord: geven aan wat iemand doet / wat er gebeurt --> persoonsvorm, heel werkwoord, voltooid deelwoord
- bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw
- voorzetsel: geeft een precieze plaats/tijd/richting aan

Slide 1 - Tekstslide

Noteer de drie lidwoorden zonder komma's ertussen.

Slide 2 - Open vraag

Noteer een zelfstandig naamwoord.

Slide 3 - Open vraag

Noteer de hele vorm van een werkwoord.

Slide 4 - Open vraag

Noteer een bijvoeglijk naamwoord bij je gekozen znw.

Slide 5 - Open vraag

Noteer een voorzetsel.

Slide 6 - Open vraag

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
autootje
tekst
vrouw
loper
adem
pad
frisse
schattige
lange
witte
mooie
verbrede

Slide 7 - Sleepvraag

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
buiten
werk
onder
binnen

Slide 8 - Sleepvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
speelt = ...
A
zn
B
bn
C
vz
D
ww

Slide 9 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
met = ...
A
zn
B
bn
C
vz
D
ww

Slide 10 - Quizvraag

De kleine jongen speelt met zijn auto.
kleine = ...
A
zn
B
bn
C
vz
D
ww

Slide 11 - Quizvraag

De schattige paardjes draven daar.
schattige =
A
zn
B
bn
C
ww
D
vz

Slide 12 - Quizvraag

Het regent heel hard.
Het =
A
zn
B
bn
C
lw
D
geen van de antwoorden

Slide 13 - Quizvraag

Het regent heel hard.
regent =
A
zn
B
bn
C
ww
D
geen van de antwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Ik kan de lidwoorden en zelfstandige naamwoorden benoemen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, lidwoorden wel
D
Nee, zelfstandig naamwoorden wel

Slide 15 - Quizvraag

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel aanwijzen in zinnen.
A
Ja
B
Nee
C
Nee, bijvoeglijk naamwoord wel
D
Nee, voorzetsel wel

Slide 16 - Quizvraag