Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-
Totale bedrijfskosten zijn dan € 50,-
Nettowinst € 150,-
Slide 19 - Tekstslide
Kostprijs
- De kosten die worden gemaakt voor een product.
- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen.
- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen.
- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld
Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand
Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand
€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75
Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?
€ 8,75 + 17,50 = € 26,25
Slide 21 - Tekstslide
voorbeeldvragen
Bij de productie van goederen en diensten heb je vaste en variabele kosten, legt de docente uit.
Geef van onderstaande kosten aan of het vaste of variabele kosten zijn. Doe het zo: Neem de letters over op je antwoordblad en schrijf daarachter ‘vast’ of ‘variabel’.
a maandelijkse huur van een bedrijfspand
b maandelijkse rekening van de glazenwasser
c kosten van het overwerk van het personeel
d kosten van verpakkingsmateriaal
Slide 22 - Tekstslide
Esmée maakt deel uit van een groepje leerlingen die gepimpte telefoonhoesjes gaat verkopen aan de plaatselijke telefoonwinkel. De vaste kosten van de reclamecampagne bedragen € 126.
Bereken het minimale aantal hoesjes dat dit groepje moet verkopen om winst te maken. Schrijf je berekening op.
Slide 23 - Tekstslide
Wat hoort bij elkaar?
sectoren bedrijven
a primaire sector 1 fabriek die groenten wast en verpakt
b secundaire sector 2 supermarkt
c tertiaire sector 3 tuinbouwbedrijf dat groenten kweekt
Slide 24 - Tekstslide
Leerdoelen paragraaf 3 De kledingboetiek
Ik kan verschillende bedrijfskosten benoemen en onderverdelen
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen