Paragraaf 3 De kledingboetiek

Programma
Herhaling paragraaf 2
Huiswerk bespreken paragraaf 2 en rekentrainer
Uitleg en maken paragraaf 3
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma
Herhaling paragraaf 2
Huiswerk bespreken paragraaf 2 en rekentrainer
Uitleg en maken paragraaf 3

Slide 1 - Tekstslide

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 3 - Tekstslide

Inclusief BTW

Stel een tv kost € 600,- exclusief BTW
Wat is de consumentenprijs?

Slide 4 - Tekstslide

Uitwerking

verkoopprijs exclusief BTW = 100%
btw = 21%
consumentenprijs inclusief BTW = 121%
dus € 600,- : 100 = x 21% = € 126,-
consumentenprijs = € 600,- + € 126,- = € 726,-
Dus verkort is dan € 600,- x 1,21 = € 726,-

Slide 5 - Tekstslide

BTW
Een frikandellenbroodje kost inclusief BTW € 1.25. De BTW is € 0,09.
Wat kost het broodje exclusief BTW?

Slide 6 - Tekstslide

Uitwerking
Broodje kost € 1,25 - € 0,09 = € 1,16

Slide 7 - Tekstslide

Omzet berekenen
Bekijk de gegevens hiernaast.
Bereken de omzet van de winkel

Slide 8 - Tekstslide

Omzet berekenen
Bekijk de gegevens hiernaast.
Bereken de omzet van de winkel



Omzet = Afzet x verkoopprijs
16 x € 59,80 = € 956,80

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 3 De kledingboetiek
Ik kan verschillende bedrijfskosten benoemen en onderverdelen
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen

Slide 10 - Tekstslide

Bedrijfskosten
  • Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.

=> Voorbeelden:
- Huisvesting, Loonkosten, Verkoopkosten etc.

Slide 11 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 12 - Tekstslide

Vaste kosten

Zijn constant gelijk

Voorbeelden:
Huurkosten
Afschrijvingskosten
Loonkosten vast personeel
Variabele kosten

Hangt samen met de drukte in het bedrijf
Voorbeelden:
Reclame
Schoonmaak
Loonkosten voor extra personeel

Slide 13 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Waardevermindering van auto's, inventaris en machines

Slide 14 - Tekstslide

Afschrijvingskosten per maand
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld Afschrijving

Slide 16 - Tekstslide

NETTOWINST = NETTO RESULTAAT  
Van de brutowinst moeten nog andere kosten worden afgetrokken om uiteindelijk de winst te bepalen.

Slide 17 - Tekstslide

Netto winst berekening:
Verkoop (omzet)  
Inkoopwaarde -
Brutowinst          
Bedrijskosten -
Netto winst  of   Netto verlies

verkoop- inkoop = bruto winst - kosten = netto winst

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld verkoop appelgebakjes
Onze omzet appelgebakjes was    € 400,-. 
De inkoopwaarde was                        € 200,-  -
Brutowinst.                                              € 200.     

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan          € 50,-

Nettowinst                                                € 150,-

Slide 19 - Tekstslide

Kostprijs
- De kosten die worden gemaakt voor een product. 
- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen. 
- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen. 
- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product



Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand
Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand
€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75
Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?
€ 8,75 + 17,50 = € 26,25

Slide 21 - Tekstslide

voorbeeldvragen
Bij de productie van goederen en diensten heb je vaste en variabele kosten, legt de docente uit.
Geef van onderstaande kosten aan of het vaste of variabele kosten zijn. Doe het zo: Neem de letters over op je antwoordblad en schrijf daarachter ‘vast’ of ‘variabel’.
a maandelijkse huur van een bedrijfspand
b maandelijkse rekening van de glazenwasser
c kosten van het overwerk van het personeel
d kosten van verpakkingsmateriaal

Slide 22 - Tekstslide

Esmée maakt deel uit van een groepje leerlingen die gepimpte telefoonhoesjes gaat verkopen aan de plaatselijke telefoonwinkel. De vaste kosten van de reclamecampagne bedragen € 126.










Bereken het minimale aantal hoesjes dat dit groepje moet verkopen om winst te maken. Schrijf je berekening op.

Slide 23 - Tekstslide

Wat hoort bij elkaar?
 sectoren bedrijven
a primaire sector                   1 fabriek die groenten wast en verpakt
b secundaire sector             2 supermarkt
c tertiaire sector                    3 tuinbouwbedrijf dat groenten                                                                         kweekt

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 3 De kledingboetiek
Ik kan verschillende bedrijfskosten benoemen en onderverdelen
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
Maken paragraaf 3 en rekentrainer paragraaf 3

Slide 26 - Tekstslide