herhalen 5 havo

herhalen 5 havo
hst 1 en 2
Stofwisseling en DNA
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

herhalen 5 havo
hst 1 en 2
Stofwisseling en DNA

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

herhaling hst 1 stofwisseling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de stof wil je graag herhalen? Of waar heb je vragen over?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stofwisseling
Stofwisseling is een levensverschijnsel.

Het vermogen van een organisme om stoffen om te zetten.
Bijv: glucose --> zetmeel/glycogeen
water + CO2 --> glucose + zuurstof
aminozuren --> eiwitten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stofwisseling
Bij inspanning haal je energie uit je voedsel (dissimilatie).
Je verbrandt dan organische stoffen

Planten doen aan fotosynthese (assimilatie).
Zij maken uit anorganische stoffen  organische stoffen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vormen van stofwisseling
Er zijn twee vormen van stofwisseling:
- dissimilatie (afbraak)
- assimilatie (opbouw)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdr 24

Slide 8 - Tekstslide

Vogels en zoogdieren zijn warmbloedig, hun basale stofwisseling is bij gelijke buitentemperatuur hoger dan de basale stofwisseling van koudbloedige dieren.

Een kikker is dus koudbloedig, een muis warmbloedig.

Bij koudbloedige dieren geldt: hoe warmer, hoe actiever, dus hoe hoger de stofwisseling.

Een kikker in een ruimte van 20 graden heeft een hogere temperatuur dan een kikker in een ruimte van 5 graden en de kikker bij 20 graden is dus actiever dan de kikker bij 5 graden.

Bij warmbloedige dieren is er juist meer verbranding als de buitentemperatuur lager is, het kost meer energie om zichzelf warm te houden.

De muis bij 5 graden verbruikt meer energie dan de kikker bij 20 graden, dus in die bak zal de zuurstof het snelst afnemen.

De kikker bij 5 graden heeft het minste energie nodig, dus het minste verbranding, dus daar zal het minste CO2 aanwezig zijn.


4. Bij welke muis is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?
A
bij muis 2
B
bij muis 4
C
bij beide even hoog

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2: Bij welke van beide kikkers is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?
A
bij de kikker in bak 1
B
allebei even hoog
C
bij allebei 0 want ze zijn dood
D
bij de kikker in bak 3

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

juist of onjuist?
Levende dieren en plantencellen dissimileren altijd.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voortgezette assimilatie versus koolstofassimilatie
Koolstofassimilatie is het maken van glucose
voortgezette assimilatie is het maken van eiwitten,koolhydraten en vetten uit glucose.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alleen dieren doen aan voortgezette assimilatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke grondstof heb je nog meer nodig behalve glucose om eiwitten te maken?
A
nitraat
B
Fosfaat
C
waterstof
D
koolstof

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

B7: Enzymen
Enzymen versnellen chemische reacties (stofwisseling).

enzym + substraat   -->   E-S-complex   -->  enzym + product

Enzymactiviteit hangt af van:
- temperatuur
- pH (zuurgraad)


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA herhaling

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet waar?
Enzymen kunnen...
A
reacties versnellen
B
verschillende soorten substraat afbreken
C
het beste werken bij een optimum pH
D
meerdere keren gebruikt worden

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van de stof wil je graag herhalen? Of waar heb je vragen over?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translatie is het proces van:
A
DNA -> RNA
B
RNA->Eiwit
C
RNA -> DNA
D
Eiwit->RNA

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

DNA fingerprinting

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
C
Mutaties in niet-coderend DNA
D
Puntmutaties in coderend DNA

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voor replicatie is/zijn benodigd
A
DNA
B
DNA polymerase
C
vrije nucleotiden
D
alle drie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaan chromosomen?
A
DNA en vet
B
DNA en eiwit
C
DNA en erfelijke eigenschappen
D
DNA en zuurstof

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als 20% van het DNA molecuul thymine bevat, wat is het percentage Adenine?
A
50%
B
25%
C
20%
D
10%

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies