Energiecentrales en berekeningen

Energiecentrales en berekeningen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Energiecentrales en berekeningen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je onderdelen van een energiecentrale benoemen, uitleggen hoe inductiespanning in een dynamo wordt opgewekt, elektrisch vermogen toelichten en energieverbruik berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer de leerdoelen en vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen hebben geleerd.
Wat weet jij al over energiecentrales en energieberekeningen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Energiecentrale
Een energiecentrale bestaat uit verschillende onderdelen: brandstof, stoomketel, turbine, generator en koelsysteem.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat een energiecentrale is en welke onderdelen daarbij horen. Laat eventueel afbeeldingen zien ter verduidelijking.
Inductiespanning
Een inductiespanning wordt opgewekt door een magneet in een dynamo te laten draaien, waardoor er elektrische stroom ontstaat.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit hoe inductiespanning wordt opgewekt en hoe dit leidt tot elektrische stroom. Gebruik eventueel een animatie om dit te visualiseren.
Elektrisch vermogen
Elektrisch vermogen is de hoeveelheid energie die per seconde wordt geleverd of opgenomen. Het wordt uitgedrukt in watt (W).

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat elektrisch vermogen is en hoe het wordt uitgedrukt. Geef eventueel voorbeelden van apparaten met verschillende vermogens.
Energieverbruik
Het energieverbruik van een apparaat wordt berekend door het vermogen te vermenigvuldigen met de tijd dat het apparaat aan staat. De eenheid van energie is joule (J).

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit hoe het energieverbruik van een apparaat kan worden berekend. Geef eventueel voorbeelden van berekeningen.
Joule
Een joule (J) is de eenheid van energie. Het is de hoeveelheid energie die nodig is om een voorwerp van 1 kilogram 1 meter omhoog te tillen.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat een joule is en hoe het wordt gebruikt als eenheid van energie. Geef eventueel voorbeelden van andere eenheden van energie.
Voorvoegsels
Voorvoegsels zoals kilo (k), mega (M) en giga (G) worden gebruikt om grote hoeveelheden energie aan te duiden.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit hoe voorvoegsels worden gebruikt om grote hoeveelheden energie aan te duiden. Geef eventueel voorbeelden van situaties waarin deze voorvoegsels worden gebruikt.
Machten van 10
Machten van 10 worden gebruikt om kleine en grote hoeveelheden energie aan te duiden. Bijvoorbeeld: 1 millijoule (mJ) is 0,001 joule en 1 gigajoule (GJ) is 1.000.000.000 joule.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit hoe machten van 10 worden gebruikt om kleine en grote hoeveelheden energie aan te duiden. Geef eventueel voorbeelden van situaties waarin deze machten worden gebruikt.
Vermogen
Vermogen is de hoeveelheid energie die per seconde wordt geleverd of opgenomen. Het wordt uitgedrukt in watt (W).

Slide 11 - Tekstslide

Herhaal wat vermogen is en hoe het wordt uitgedrukt. Geef eventueel voorbeelden van apparaten met verschillende vermogens.
Wattpiek
Wattpiek (Wp) is de eenheid van vermogen van zonnepanelen. Het geeft aan hoeveel vermogen het zonnepaneel levert onder standaardomstandigheden.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit wat wattpiek is en hoe het wordt gebruikt als eenheid van vermogen voor zonnepanelen.
Energieberekeningen
Energieberekeningen kunnen worden gemaakt met behulp van de formules: vermogen = energie / tijd en energie = vermogen x tijd.

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit hoe energieberekeningen kunnen worden gemaakt met behulp van deze formules. Geef eventueel voorbeelden van berekeningen.
Vermogen berekenen
Het vermogen kan worden berekend door de energie te delen door de tijd. Bijvoorbeeld: als een apparaat 100 joule energie verbruikt in 10 seconden, is het vermogen 10 watt.

Slide 14 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van hoe vermogen kan worden berekend met behulp van de formule vermogen = energie / tijd. Laat zien hoe de formule kan worden toegepast op een praktisch voorbeeld.
Energie berekenen
De energie kan worden berekend door het vermogen te vermenigvuldigen met de tijd. Bijvoorbeeld: als een apparaat 10 watt vermogen levert gedurende 5 minuten, is de energie 3000 joule.

Slide 15 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van hoe energie kan worden berekend met behulp van de formule energie = vermogen x tijd. Laat zien hoe de formule kan worden toegepast op een praktisch voorbeeld.
Vermogen van zonnepaneel berekenen
Het vermogen van een zonnepaneel kan worden berekend door de spanning en stroomsterkte te vermenigvuldigen. Bijvoorbeeld: als een zonnepaneel een spanning heeft van 12 volt en een stroomsterkte van 5 ampère, is het vermogen 60 watt.

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit hoe het vermogen van een zonnepaneel kan worden berekend met behulp van de formule vermogen = spanning x stroomsterkte. Laat zien hoe de formule kan worden toegepast op een praktisch voorbeeld.
Energieverbruik van apparaat berekenen
Het energieverbruik van een apparaat kan worden berekend door het vermogen te vermenigvuldigen met de tijd dat het apparaat aan staat. Bijvoorbeeld: als een apparaat 50 watt vermogen heeft en 2 uur aan staat, is het energieverbruik 360000 joule.

Slide 17 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van hoe het energieverbruik van een apparaat kan worden berekend. Laat zien hoe de formule kan worden toegepast op een praktisch voorbeeld.
Voorvoegsels en machten van 10
Voorvoegsels en machten van 10 kunnen worden gebruikt om kleine en grote hoeveelheden energie aan te duiden. Bijvoorbeeld: 1 kilowattuur (kWh) is 1000 wattuur (Wh) en 1 terajoule (TJ) is 1000000000 joule.

Slide 18 - Tekstslide

Leg uit hoe voorvoegsels en machten van 10 worden gebruikt om kleine en grote hoeveelheden energie aan te duiden. Geef eventueel voorbeelden van situaties waarin deze voorvoegsels en machten worden gebruikt.
Energie-efficiëntie
Energie-efficiëntie is de verhouding tussen de geleverde energie en de gebruikte energie. Het wordt uitgedrukt in een percentage.

Slide 19 - Tekstslide

Leg uit wat energie-efficiëntie is en hoe het wordt uitgedrukt. Geef eventueel voorbeelden van situaties waarin energie-efficiëntie belangrijk is.
Energiebesparing
Energiebesparing kan worden bereikt door zuinige apparaten te gebruiken, apparaten uit te zetten als ze niet worden gebruikt en door isolatie van woningen.

Slide 20 - Tekstslide

Leg uit hoe energiebesparing kan worden bereikt en welke maatregelen daarvoor kunnen worden genomen.
Herhaling
We hebben vandaag geleerd over energiecentrales, inductiespanning, elektrisch vermogen, energieverbruik, joule, voorvoegsels, machten van 10, vermogen, wattpiek, energieberekeningen, energie-efficiëntie en energiebesparing.

Slide 21 - Tekstslide

Herhaal kort de belangrijkste punten uit de les.
Vragen
Zijn er nog vragen over de onderwerpen die we vandaag hebben behandeld?

Slide 22 - Tekstslide

Geef de leerlingen de gelegenheid om vragen te stellen en beantwoord deze zo goed mogelijk.
Opdracht
Maak de opdracht op de volgende slide.

Slide 23 - Tekstslide

Geef de opdracht die op de volgende slide staat.
Opdracht: energieverbruik berekenen
Bereken het energieverbruik van een televisie met een vermogen van 100 watt die 3 uur per dag aan staat. Gebruik de formule energie = vermogen x tijd. De eenheid van energie is kilowattuur (kWh).

Slide 24 - Tekstslide

Laat de leerlingen de opdracht uitvoeren. Bespreek de uitkomsten.
Einde
Dit was de les over energiecentrales en energieberekeningen. Tot de volgende keer!

Slide 25 - Tekstslide

Rond de les af en geef eventueel huiswerk op.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 26 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 27 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 28 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.