Vwo 3 - voornaamwoorden die/dat/wie

Dinsdag 28 maart
Herhaling vorige les

Uitleg voornaamwoorden 

Aan de slag


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 28 maart
Herhaling vorige les

Uitleg voornaamwoorden 

Aan de slag


Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • die → verwijst naar DE woorden
        Ik koop de krentenbol die er smakelijk uitziet.
  • dat→ verwijst naar HET woorden
        Hier staat het huis dat ik wil kopen.
  • wie → verwijst naar een persoon
        Anna, met wie ik altijd naar school fiets, is vandaag ziek. 
Waar het naar terug verwijst, noem je antecedent. 



Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Hen/Hun 
Hen: lijdend voorwerp en na een voorzetsel (met hen)
Hun: meewerkend voorwerp (aan hun) en bezittelijk (hun fiets)

Met wie: Voor personen
Waarmee: dingen, dieren, etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Daar is ___ met wie opa altijd wandelt.
A
de hond
B
de mevrouw

Slide 4 - Quizvraag

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 5 - Quizvraag

Lesdoel

Aan het eind van de les kun je de voornaamwoorden wie, die en dat op de juiste manier benoemen. 

Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat (die)  eerder in de zin genoemd is (zijn).

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenhuis lag, is weer beter.
Betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is. Antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord 
De boom die omgevallen is, rot weg.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent? 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord 
Ik heb tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent? 

Slide 10 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Soms kun je WIE of WAT vervangen door degene die of datgene wat. Dat noem je een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.

  • Wie (degene die) het laatst lacht, lacht het best.
  • Wie (degene die) nooit lacht, heeft geen plezier in zijn leven. 
  • Wat (datgene wat) je gisteren deed, kun je maar beter niet weer doen. 
  • Wat (datgene wat) je zegt, ben je zelf. 

Slide 11 - Tekstslide

WIE
Vragend voornaamwoord: Vaak een vraagzin.
Wie gelooft er in Sinterklaas?

Betrekkelijk voornaamwoord: Het antecedent staat er vlak voor. 
De vriendin van wie ik dat heb gekregen. 

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent: vervangen door degene die.
Wie de bal kaatst, kan hem terug verwachten. 



Slide 12 - Tekstslide

DIE 
Aanwijzend voornaamwoord: die is een aanwijzend voornaamwoord als je het kan vervangen door deze. 
Die jongen ken ik - Deze jongen ken ik. 

Betrekkelijk voornaamwoord: Het antecedent staat (vlak) voor het betrekkelijke voornaamwoord. Kan niet vervangen worden door deze. 
Maar de man die naast hem zit - maar de man deze naast hem zit. 





Slide 13 - Tekstslide

Dat
  • Aanwijzend voornaamwoord:  Vervangen door DIT. 
Kun je dat aangeven? Kun je dit aangeven?
  • Betrekkelijk voornaamwoord.  Antecedent staat er voor.
Het rode autootje dat naast de schuur staat.
  • Onderschikkend voegwoord. Geeft aan dat er een bijzin begint. 
Ik geloof dat ik mijn toets slecht heb gemaakt. Ik denk dat ik morgen ziek ben. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld 1 (betrekkelijk vnw. met ingesloten antecedent)

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 64  

Je mag overleggen. 



Slide 16 - Tekstslide

Het schilderij dat je hebt opgehangen hangt scheef
timer
0:30
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 17 - Quizvraag

De gewonde hond die ik vond, jankte heel zielig
timer
0:30
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onderschikkend voegwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.

Slide 18 - Quizvraag

Wie niet horen wil, moet maar voelen.
timer
0:30
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
onderschikkend voegwoord

Slide 19 - Quizvraag

Ik geloof dat raften het engste en spectaculairste is wat ik ooit heb gedaan.
timer
0:30
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
onderschikkend voegwoord

Slide 20 - Quizvraag