3V - Lezen TW4

2Hd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

2Hd

Slide 1 - Tekstslide

3V

Leesvaardigheid

Slide 2 - Tekstslide

Leerstof
- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen. 

- Je kunt het deelonderwerp van een alinea benoemen. 

- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 

- Je kunt de kernzin uit een alinea halen. 




Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken

Noteer bij je begrippenlijst de uitleg van:

- Een hoofdzaak geeft de belangrijkste informatie van een tekst of alinea weer. De kernzin is de zin waarin de hoofdzaak van de alinea staat. 
- Een bijzaak is minder belangrijke informatie, zoals een anekdote (verhaaltje), extra uitleg (soms een voorbeeld) of een vergelijking
- Hoofdzaken vind je van op één van de volgende voorkeursplaatsen: inleiding, slot, kernzin van een alinea (dus eerste of laatste zin). 


Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden (1)

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden (2)

Slide 6 - Tekstslide

Tekststructuren 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Argumentatie (1)

- De schrijver benoemt (vaak in inleiding of slot) zijn standpunt, dat hij onderbouwt met feitelijke (= controleerbaar)  of waarderende (= mening) argumenten. 

- Wanneer er sprake is van nevenschikkende of onderschikkende argumentatie, dan kun je een blokjesschema maken.

Slide 10 - Tekstslide

Argumentatie (2)

Slide 11 - Tekstslide

Tegenargument & weerlegging

Leer de volgende begrippen:

- Een tegenargument geeft een tegenovergesteld argument aan van wat de schrijver eigenlijk vindt. Het ondersteunt zijn hoofdgedachte dus niet.

- Met een weerlegging geeft een schrijver aan waarom het tegenargument dat hij noemde, eigenlijk geen goed argument is. Hiermee ondersteunt hij zijn hoofdgedachte dus weer. 


Slide 12 - Tekstslide

Actief lezen (?)

Slide 13 - Tekstslide

Les 1
Doel:
- Je kunt uitleggen wat functiewoorden zijn. 
- Je kunt de 20 genoemde functies herkennen in een tekst(gedeelte).

Programma:
- Uitleg functiewoorden
- Instructiefilm
- Aanvulling theorie
- Huiswerk: Blad functiewoorden invullen -> Zoek je informatie over de begrippen (online) en/of gebruik de LessonUp. 
- Opdrachten: blz. 181 - opdracht 1, 2 en 4 maken. 


Slide 14 - Tekstslide

Functiewoorden (1)

Een functie van een tekstgedeelte (de bedoeling hiervan) moet je kunnen herkennen, soms aan een signaalwoord, maar soms ook door het tekstgedeelte te lezen. 





Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
1. Argument
2. Conclusie
3. Standpunt
4. Voorbeeld

Slide 15 - Tekstslide

Functiewoorden (2)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
5. Aanbeveling
6. Probleemstelling
7. Tegenwerping
8. Uitwerking
9. Verklaring
10. Weerlegging

Slide 16 - Tekstslide

Functiewoorden (3)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
11. Definitie
12. Gevolg
13. Oorzaak
14. Samenvatting
15. Aanleiding
16. Afweging

Slide 17 - Tekstslide

Functiewoorden (4)

Functiewoorden
Uitleg + hoe te herkennen
17. Anekdote
18. Constatering
19. Nuancering
20. Vraagstelling

Slide 18 - Tekstslide

Verwarrende functies (1)
Tegenstelling: Hij is lief, T:, maar hij rookt teveel. -> De ene situatie is omgekeerd aan de ander.

Weerlegging / ontkrachting: Deze jongen is altijd lief voor zijn zusje. W: Nee, hoor, hij heeft laatst zijn zusje in een kelder vol spinnen opgesloten. -> De weerlegging geeft de onjuistheid van de eerste stelling aan.

Tegenwerping: Die leerling is niet goed bezig, want hij is te weinig op school. T: maar zijn resultaten zijn goed. -> Een argument tegen de bewering van een ander.

Nuancering: Als je goed studeert, haal je een goed cijfer. N: Je kunt natuurlijk pech hebben met de toets, maar… -> Het toevoegen van extra details of verduidelijking om een standpunt minder zwart-wit te maken.

Slide 19 - Tekstslide

Verwarrende functies (2)
Verklaring: Verduidelijken door een oorzaak of reden te geven. 
 
Toelichting: Verduidelijken door extra uitleg of voorbeelden te geven. 

Uitwerking: kan echt alle kanten op, is een parapluterm -> ( niet over inzitten)

Uitweiding: Het uitgebreid en vaak te lang ingaan op een onderwerp, waarbij de focus soms te veel afdwaalt van het oorspronkelijke punt.

Slide 20 - Tekstslide

Vaste combinaties
Standpunt/stelling/mening --- Argument(en)----conclusie

Oorzaak----gevolg

Probleem(stelling)----oplossing

Slide 21 - Tekstslide

Les 2 
Programma

1. Info t.a.v. toets 'Formuleren'

2. Oefentoets maken TW4 -> zelfstandig (bespreken tijdens laatste les)

3. Leren voor TW4






Slide 22 - Tekstslide