Nederlands - Grammatica meervoud/verwijswoorden/voltooid deelwoord/tijden/verkleinwoorden

Grammatica
- meervoud
- verwijswoorden
- voltooid deelwoord
- tijdsbepalingen
- verkleinwooren
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
- meervoud
- verwijswoorden
- voltooid deelwoord
- tijdsbepalingen
- verkleinwooren

Slide 1 - Tekstslide

Theorie - Meervoud
https://www.jufmelis.nl/spelling/meervoud-znw-gevorderde/meervoud-znw-gevorderde

Een zelfstandig naamwoord zoals "fiets" kun je vermenigvuldigen. Je kunt er dus twee of meer van maken.
We gaan het hebben over woorden waar je meervoud van kunt maken door er -en achter te zetten.
"fietsen" zijn dus meerdere fietsen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Theorie - verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar eerder (of soms later) genoemde woorden. 

Verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'.

Voorbeelden:
Dit lokaal is van meneer De Rooij. Hij is pauze aan het houden.
Marieke houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.
Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.
De taxichauffeur is erg zuinig op zijn auto.
Oma vertelt haar kleinkinderen graag over vroeger.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Theorie - voltooid deelwoord
 Een voltooid deelwoord begint meestal met ge-, maar ook vaak met be-, ver- of ont-.



rennen - gerend            luisteren - geluisterd          reizen - gereisd
fietsen - gefietst               pakken - gepakt               gebruiken - gebruikt
praten - gepraat             beloven - beloofd             vervelen - verveeld
ontmoeten - ontmoet             lopen - gelopen               worden - geworden 

Een voltooid deelwoord eindigt op:    -d     óf     -t      óf   -en 






Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Theorie - tijdsbepalingen
Je kunt zinnen vormen in verschillende tijden om aan te geven wanneer het zich afspeelt: 
de tegenwoordige tijd en de verleden tijd, maar ook de voltooide tijd.

Simpel uitgedrukt zegt de tegenwoordige tijd iets over een handeling die zich op het moment van spreken afspeelt.     "Maria loopt naar huis"

De verleden tijd iets over een handeling die zich al eerder heeft afgespeeld. 
"Maria liep naar huis"

Bij de voltooide tijd is er een PV (persoonsvorm) en een voltooid deelwoord. Dit gaat over een gebeurtenis die is begonnen in het verleden en nu is afgelopen. "Maria is naar huis gelopen"

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Theorie - verkleinwoorden
https://www.jufmelis.nl/spelling/verkleinwoorden/uitleg

Verkleinwoorden zijn woorden met: -tje, -etje, -pje, -kje en -je. Welk van deze achtervoegsels wordt toegevoegd, hangt af van de slotklank van het eraan voorafgaande woord, en soms (ook) van de klemtoon.


Voorbeelden: 
Bloem - bloempje          fiets - fietsje           trui - truitje          bon - bonnetje          ketting - kettinkje

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video