1th Schrijven H4 les 2

10 minuten lezen!
Opties voor thuis:
- Lezen in je leesboek!

- Schrijf een verhaal van ongeveer 100 woorden waarin de volgende woorden voorkomen: bos - kabouter - oogappel - zee - spaghetti - afscheid - schoensmeer. Stuur dat verhaal via een persoonlijke chat in Teams, dan lees ik het zo aan de klas voor.

- Taalverzorging H5 bijvoeglijk naamwoord opdracht 1 en 2 via NN-online
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

10 minuten lezen!
Opties voor thuis:
- Lezen in je leesboek!

- Schrijf een verhaal van ongeveer 100 woorden waarin de volgende woorden voorkomen: bos - kabouter - oogappel - zee - spaghetti - afscheid - schoensmeer. Stuur dat verhaal via een persoonlijke chat in Teams, dan lees ik het zo aan de klas voor.

- Taalverzorging H5 bijvoeglijk naamwoord opdracht 1 en 2 via NN-online

Slide 1 - Tekstslide

OPSTARTEN!
Log in met een herkenbare naam!

Slide 2 - Tekstslide

Welke is juist?
A
Een goud horloge
B
een gouden horloge
C
een goude horloge

Slide 3 - Quizvraag

Wat kun je allemaal zeggen over deze tijger?

Slide 4 - Woordweb

Programma
Toetsweek III
Oefening bijvoeglijk naamwoord quizzzzz
Herhalen schrijven H4 quizje
Laatste quizvraag!
Opdracht maken + feedback
Dictee
EINDE

Slide 5 - Tekstslide

Toetsweek III

Verslag schrijven aan de hand van de 5w+h-vragen
(50 minuten) weging 3
Schrijven H1, 2 en 4
Lezen H1, 2 en 4

Let natuurlijk ook op spelling, grammatica, hoofdletters, formulering enzovoorts!




Slide 6 - Tekstslide

OEFENING BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Een quiz met uitleg

Slide 7 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De oude vrouw
De blauwe auto
De lange tafel

Soms staat een bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Je moet het woord dan wel voor een zelfstandig naamwoord kunnen zetten.
De vrouw is oud.
De auto is blauw.
De tafel is lang.


Slide 8 - Tekstslide

Welke is juist?

het ... huis
A
gele
B
geel

Slide 9 - Quizvraag

Welke is juist?

een ... huis
A
gele
B
geel

Slide 10 - Quizvraag

Lange vorm en korte vorm
Let op:
het interessante verhaal - lange vorm
een interessant verhaal - korte vorm

de mooie fiets - lange vorm
een mooie fiets - lange vorm

Slide 11 - Tekstslide

WANNEER KRIJG HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD DE KORTE VORM (ZONDER -E)
timer
1:00

Slide 12 - Open vraag

Korte vorm bijvoeglijk naamwoord
Wanneer je een het-woord hebt waar een onbepaald lidwoord voor staat:
Het gele huis
Een geel huis

Wanneer het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat:
De mooie fiets
De fiets is mooi.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?

Een ... veramelalbum
A
indrukwekkende
B
indrukwekkenden
C
indrukwekkend

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

Een ... veramelalbum
A
karton
B
kartonnen
C
kartonne

Slide 15 - Quizvraag

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden (sbn) geven aan uit welk materiaal iets bestaat.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: de houten tafel, de gouden ring, De stenen muur

Soms moet je de medeklinker verdubbelen, om te voorkomen dat je het woord verkeerd uitspreekt: (wol) een wollen trui.
Soms moet je een klinker schrappen: (steen) een stenen muur.
Soms verandert de -s- in een -z-: (glas) een glazen deur.
Soms verandert er helemaal niks: (aluminium) een aluminium kozijn.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?

een ... tapijt
A
vliegend
B
vliegende
C
vliegenden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

een ... tapijt
A
stoffig
B
stoffige
C
stoffigen

Slide 18 - Quizvraag

laatste: Wat is de juiste spelling?

een ... tapijt
A
stoffe
B
stoffen
C
stof

Slide 19 - Quizvraag

Herhalen schrijven H2+4
Een persoonlijk verslag schrijven

Slide 20 - Tekstslide

Welke van de 5w+h vragen beantwoord je als eerste?
A
Waarom en hoe
B
Wie, wat, waar en wanneer
C
Wie, wat, waarom en hoe
D
Wie, wanneer en waarom

Slide 21 - Quizvraag

Schrijven H2
Soms moet je een korte tekst schrijven, bijvoorbeeld een verslagje van iets wat je met de klas hebt gedaan of een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Het is handig om eerst alle informatie op een rijtje te zetten. Daarvoor gebruik je zes vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Deze vragen noemen we de 5w+h-vragen.

 

Zo schrijf je een korte tekst
- Schrijf op een papiertje kort de antwoorden op de 5w+h-vragen.
- Vertel eerst het belangrijkste. Daarna geef je meer informatie over het hoe en waarom.
- Verdeel je tekst in alinea’s. Daar wordt de tekst overzichtelijker van.

Slide 22 - Tekstslide

DOEL


- je kunt een eenvoudig persoonlijk verslag schrijven met een inleiding, middenstuk en slot

- je kunt volgordewoorden gebruiken

schrijven

Slide 23 - Tekstslide

Hoe ziet de opbouw van je tekst er uit?
A
Slot, inleiding, middenstuk, titel
B
Inleiding, titel, slot, middenstuk
C
Middenstuk, titel, inleiding, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk, slot

Slide 24 - Quizvraag

Een persoonlijk verslag

Een persoonlijk verslag is een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. Dat kan bijvoorbeeld een beschrijving zijn van een wedstrijd of een vakantie. Je vertelt de lezer alles wat hij moet weten. Dat doe je door in het verslag antwoord te geven op de 5w+h-vragen.

Slide 25 - Tekstslide

Zo schrijf je een persoonlijk verslag
• Schrijf op een papiertje kort de antwoorden op de 5w+h-vragen.
 
• Schrijf in de inleiding kort waar je verslag over gaat.
• Vertel in het middenstuk de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze gebeurd zijn (chronologisch). Gebruik woorden die een volgorde noemen. Bijvoorbeeld: eerst, daarna, vervolgens, toen, dan, verder, ten slotte.
• Verdeel je tekst in alinea’s.
• Vertel in het slot wat je er zelf van vond.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een 'kernzin' en waar staat deze zin (meestal)?
timer
1:00

Slide 27 - Open vraag

Wat is een alinea?
timer
1:00

Slide 28 - Open vraag

Noem drie volgordewoorden
timer
1:00

Slide 29 - Open vraag

Een persoonlijk verslag
Een persoonlijk verslag is een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. Dat kan bijvoorbeeld een beschrijving zijn van een wedstrijd of een vakantie. Je vertelt de lezer alles wat hij moet weten. Dat doe je door in het verslag antwoord te geven op de 5w+h-vragen.

 

Zo schrijf je een persoonlijk verslag
• Schrijf op een papiertje kort de antwoorden op de 5w+h-vragen.
• Schrijf in de inleiding kort waar je verslag over gaat.
• Vertel in het middenstuk de gebeurtenissen in de volgorde waarin ze gebeurd zijn (chronologisch). Gebruik woorden die een volgorde noemen. Bijvoorbeeld: eerst, daarna, vervolgens, toen, dan, verder, ten slotte.
• Verdeel je tekst in alinea’s.
• Vertel in het slot wat je er zelf van vond.

Slide 30 - Tekstslide

Laatste quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de juist spelling?

een ... bakje
A
alluminium
B
alluminimum
C
alluminiume
D
alluminiumen

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag!
Thuis:
Maak Schrijven H4 opdracht 3 via NN-online
Maak van taalverzorging H5 bijvoeglijk naamwoord opdracht 1, 2 en 3 via NN-online
Klaar? Laat het weten in Teams, dan mag je daarna gaan. 

Op school:
Maak Schrijven H4 opdracht 3 in je schrift. blz. 97
Klaar? Zoek iemand anders die ook klaar is en geef elkaar feedback aan de hand van het formulier.
Klaar 2? Maak van taalverzorging H5 bijvoeglijk naamwoord opdracht 1, 2 en 3 blz. 132 (mag ook via NN-online)
Tijd 20 minuten, daarna dictee!



Slide 33 - Tekstslide

Dictee!
Boek en schrift weg, alleen een pen op tafel. 

Slide 34 - Tekstslide