Herhaling grammar chapter 2

Grammar chapter 2
  • Present perfect
    (Voltooid tegenwoordige tijd)
  • Irregular verbs
    (Onregelmatige werkwoorden)
  • Modals and negations                                                 (Hulpwerkwoorden en ontkenningen)

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammar chapter 2
  • Present perfect
    (Voltooid tegenwoordige tijd)
  • Irregular verbs
    (Onregelmatige werkwoorden)
  • Modals and negations                                                 (Hulpwerkwoorden en ontkenningen)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Present perfect
- Iets is in het verleden gebeurd, maar nog belangrijk.
                    I have counted the money already. 
- Iets is in het verleden begonnen en nog aan de gang.
                    The guy has been sitting on the bench for hours.
- Bij ervaringen tot nu toe. 
                    I have never been to London. 

                    




Slide 3 - Tekstslide

Present perfect
- Bij signaal woorden die een periode van tijd aangeven (since, for etc.) betekenen dat de present perfect gebruikt kan worden.

- Ook bij tijdsbepalingen (Yesterday, Last week etc.) kom je meestal terug bij de present perfect. 

Slide 4 - Tekstslide

He has lived in London since 2002.
Waarom is dit in de present perfect?
A
Omdat de actie nog altijd bezig is.
B
De actie is gestopt maar nog wel belangrijk.
C
De actie is in het verleden uitgevoerd.
D
De actie is niet uitgevoerd.

Slide 5 - Quizvraag

You have given me your jacket.
Waarom is dit in de present perfect?
A
Omdat de actie nog altijd bezig is.
B
De actie is gestopt maar nog wel belangrijk.
C
De actie is in het verleden uitgevoerd.
D
De actie is niet uitgevoerd.

Slide 6 - Quizvraag

Peter and I ..... (to be) to that store.
A
Haven't never been
B
Have never go
C
Have never been
D
Have never goes

Slide 7 - Quizvraag

I ………………(to finish) my homework, I can play computer games now.

Slide 8 - Open vraag

The boy………… (to take) some biscuits from the tin.

Slide 9 - Open vraag

I.... (to see) this movie six times already.

Slide 10 - Open vraag

Irregular verbs

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

To break - (...) - broken
A
Breaken
B
Breaks
C
Broke
D
Broken

Slide 13 - Quizvraag

To lose - (...) - lost
A
Losing
B
Lost
C
Lose
D
Lossed

Slide 14 - Quizvraag

To Give - Gave - (...)
A
Gaven
B
Gaved
C
Given
D
Gifted

Slide 15 - Quizvraag

To Ring - Rang - (...)
A
Rung
B
Ring
C
Rang
D
Ringed

Slide 16 - Quizvraag

To (...) - Told - Told
A
Tol
B
Tool
C
Telld
D
Tell

Slide 17 - Quizvraag

What is the right form?
A
To Catch / Caught / Caught
B
To Caught / Catch / Caught
C
To Catch / Catched / Catched
D
To Catch / Catching / Cathinged

Slide 18 - Quizvraag

Wat hebben de present perfect en de (ir)regular verbs met elkaar te maken?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Link

Modals 
-  Can:
                    Je gebruikt can om te zeggen dat iets mogelijk is of                          om te zeggen dat jij of iemand iets kan. 

- Could: 
                    Could is de verledentijd van can, je gebruikt could als                        je iets beleefd wilt vragen of als iets kan gebeuren. 

Slide 21 - Tekstslide

Negations
Om een modal (can/could) ontkennend te maken zet je er meestal not achter. De korte vorm is dan n't. 

Can = Can't of Cannot (aan elkaar!)
Could = Could not of Couldn't. 

Slide 22 - Tekstslide

Modal verbs
Must, have to and should
Gebruikt wanneer je iets MOET doen en voor adviezen
You must listen to me.
You always have to do your homework.
You should watch Squid Game.

Slide 23 - Tekstslide

Iran kan wereldkampioen worden.
Iran (...) become world champion.
A
Cannot
B
Can
C
Could
D
Will

Slide 24 - Quizvraag

Het kan niet regenen vandaag.
It (...) rain today.
A
Cannot
B
Can
C
Could
D
Couldn't

Slide 25 - Quizvraag

Het kan niet slechter gaan dan dit.
It (...) go worse than this.
A
Can not
B
Can't
C
Could
D
Couldnot

Slide 26 - Quizvraag

It is raining. You should/could bring your umbrella.

Slide 27 - Open vraag

It is raining. You ____ bring your umbrella.

A
should
B
could
C
can

Slide 28 - Quizvraag

You ____ go to the concert if you don’t like the music.

A
should
B
could
C
can't
D
don't have to

Slide 29 - Quizvraag

Which (misdaad) is worse, stealing or vandalism?

A

Slide 30 - Quizvraag

Which (misdaad) is worse, stealing or vandalism?


Slide 31 - Open vraag

I think a bicycle is the most eco-friendly (voertuig)

Slide 32 - Open vraag

The aeroplane will (opstijgen) in exactly 10 minutes.

Slide 33 - Open vraag

Slimstampen
Chapter 2 Crime

  • Vocabulary + Theme words
  • Grammar 5A 
  • Grammar 6

Slide 34 - Tekstslide