Lees mee les 1

Lees mee les 1
Een broek voor iedereen
1 / 89
volgende
Slide 1: Tekstslide
Alfabetisering NT2ISK

In deze les zitten 89 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lees mee les 1
Een broek voor iedereen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De roots van de spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals de jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, maar die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco. Levi stapt over op stof uit de Franse stad Nîmes. Dit ‘serge de Nîmes’ verbastert al gauw tot ‘denim’. Denimbroeken zijn soepeler en ze zitten veel fijner. Ze hebben een kekke blauwe kleur en door de speciale weefmethode gaan ze lekker lang mee. Tot je je zakken helemaal vollaadt met goudklompjes, dan wil zelfs de sterke denimstof nog wel eens gaan scheuren. En er is nog een zwakke plek bij je ‘andere zak’. Levi’s medekleermaker Jacob Davis bedenkt een manier om die zwakke plekken te verstevigen: met klinknagels. Dat klonk Strauss als muziek in de oren, en in 1873 krijgen ze samen het patent op de spijkerbroek. En vanaf dat moment kunnen die twee pas echt hun zakken gaan vullen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
Woorden voor kledingstukken

Opdracht = wat je moet doen
Afbeelding = plaatje, foto

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
1A Wat dragen de poppen in de etalage?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jurk
Korte broek
Spijkerjasje
Spijkerbroek
Bloes
T-shirt

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
1B Vragen over je eigen kleding

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Welke kleding draag jij vandaag?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Welke kledingstukken draag jij nooit?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Welke kledingstukken draag jij het liefst?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
De structuur van een tekst

buitenkant = hoe de tekst eruit zien
structuur = de vorm, de opbouw 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Printen voor de leerlingen!
Vraag 1
A
De titel staat boven de tekst
B
De titel staat onder de tekst

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2
A
De inleiding is cursief gedrukt
B
De inleiding is vet gedrukt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 3
A
De inleiding is de eerste alinea van de tekst
B
De inleiding is de tweede alinea van de tekst

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 4
A
Het eerste kopje staat op regel 5
B
Het eerste kopje staat op regel 10

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 5
A
De tekst heeft 2 kopjes
B
De tekst heeft 3 kopjes

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6
A
Het slot staat aan het begin van de tekst
B
Het slot staat aan het einde van de tekst

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 7
A
De bron staat boven de tekst
B
De bron staat onder de tekst

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
De structuur van tekst 1A 'De eerste spijkerbroek'

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Bekijk tekst 1A: 'De eerste spijkerbroek'
Lees de tekst nog niet!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Wat is de titel van deze tekst?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Hoeveel regels heeft de inleiding?
A
5
B
13
C
23

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Welk kopje staat boven de tweede alinea?
A
De spijkerbroek
B
Sterke stof
C
Spijkers

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4
Nadenken over het onderwerp van de tekst
Onderwerp = waar gaat de tekst over

Lees de titel van de tekst en bekijk de afbeelding.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Wat zie je op de afbeelding naast de tekst?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Draag jij vandaag zelf een spijkerbroek?
A
Ja
B
Nee
C
Misschien

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5
Lees tekst 1!

Lezen zonder woordenboek
timer
5:00

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1 + 2: In de inleiding staan 2 vragen. Schrijf één vraag op (regel 4 + 5).

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. In welke alinea lees je wie Levi Strauss was?
A
De inleiding
B
Alinea 2
C
Alinea 3

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. In welke alinea lees je hoeveel spijkerbroeken Nederlanders kopen?
A
De inleiding
B
Alinea 2
C
Alinea 3

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. In welke alinea lees je over het goede idee van een kleermaker?
A
De inleiding
B
Alinea 2
C
Alinea 3

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
Oefenen met woorden

Synoniem = een woord met
dezelfde betekenis


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
Synoniem
Een synoniem is een woord dat hetzelfde betekent.

Voorbeelden: dun = mager, blij = vrolijk

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woord
Synoniem
Kapot
Snel
Idee
Probleem
Vastmaken
Stuk
Vlug
Plan
Moeilijkheid
Bevestigen

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woord
Synoniem
Patent
Beginnen
Produceren
Verlopen
Populair
Starten
Aflopen
Maken
Alleenrecht
Gewild

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
Tegenstellingen

tegenstelling = een woord
met tegengestelde betekenis

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
Een tegenstelling is een woord dat het tegengestelde betekent.
Voorbeelden:
klein > < groot
mooi > < lelijk

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Welke twee tegenstellingen staan in regel 2? Schrijf op.

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
2. Zoek tegenstellingen van de woorden in de tekst.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woord
Tegenstelling
Alleen
Arm
Langzaam
Licht
Minder
Samen
Rijk
Snel
Zwaar
Meer

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woord
Tegenstelling
Moeilijk
Niemand
Niet geschikt
Vast
Zwak
Gemakkelijk
Iedereen
Perfect
Los
Sterk

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

3 In regel 16 lees je het woord ‘probleem’. In regel 17 staat de tegenstelling.
Schrijf de tegenstelling van ‘probleem’ op.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6
omschrijving = de betekenis
in een paar woorden of een zin
kolom = woorden onder elkaar
context = de tekst eromheen

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6C
Zoek de woorden van kolom 1 op in de tekst. 
Probeer de betekenis te begrijpen in de context.
Combineer elk woord met een omschrijving in kolom 2.

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quizlet
quizlet met plaatjes: 
https://quizlet.com/706207803/lees-mee-les-1-een-broek-voor-iedereen-flash-cards/


 

Slide 50 - Tekstslide

Maak woordenkaartjes via quizlet!
6D Schrijf 3 moeilijke woorden uit de tekst

Slide 51 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 7
De tekst beter begrijpen

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 7
Lees de tekst nog eens, nu heel precies
timer
5:00

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Lees de inleiding. Hoeveel mensen wonen er in Nederland?
A
15 miljoen
B
meer dan 15 miljoen
C
minder dan 15 miljoen

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Wat is het antwoord op de eerste vraag uit de inleiding?
A
Sinds 1847
B
Sinds 1872
C
Sinds 1891

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Wat is het antwoord op de tweede vraag uit de inleiding?
A
omdat de broek voor goudzoekers werd gemaakt
B
omdat een kleermaker deze naam bedacht
C
omdat de zakken met spijkers vast werden gemaakt aan de broek

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Wat betekent de zin: 'Samen met Levi Straus kocht hij het patent op dit idee' (regel 18)?
A
Ze kochten het recht dat alleen zij broeken met spijkers mochten produceren.
B
Ze kochten sterke stof voor de spijkerbroeken.
C
Ze verkochten de spijkerbroeken aan de goudzoekers.

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Tot welk jaar konden Levi Strauss en de kleermaker als enige mensen in de wereld geld verdien aan spijkerbroeken?
A
Dat staat niet in de tekst
B
Tot 1872
C
Tot 1891

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 8
Voorschrift

Voorschrift = een tekst over wat je moet doen en hoe, een regel

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 8
In tekst 1B lees je hoe je een spijkerbroek moet wassen.
Lees de tekst en probeer hem te begrijpen zonder woordenboek.
Zoek alleen woorden op als het echt nodig is.

Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Wat is 'bleekmiddel'?
A
Sterke vloeistof om iets schoon te maken
B
waspoeder
C
water

Slide 62 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Wat is 'chemisch reinigen'?
A
schoonmaken met water
B
schoonmaken zonder water

Slide 63 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Wat is 'lauw'?
A
koud
B
niet koud en niet warm
C
warm

Slide 64 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Welke drie dingen mag je NIET doen volgens dit wasvoorschrift?
de spijkerbroek buiten aan de waslijn laten drogen
de spijkerbroek in de stomerij laten reinigen
de spijkerbroek strijken op een lage temperatuur
de spijkerbroek wassen met een beetje chloor
de spijkerbroek wassen op 60 graden

Slide 65 - Poll

stomerij, chloor, 60 graden
Opdracht 8
8B Bij welk bedrijf hoort het voorschrift?

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwbedrijf
Brandweer
Postbedrijf
Versieringen in cafés moeten onbrandbaar zijn.
Een brievenbuspakje mag niet meer dan 2 kilo wegen.
Op de bouwplaats is een helm verplicht.

Slide 67 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vliegmaatschappij
Wasserette
Zwembad
Wol mag je niet warmer dan op 30 graden wassen.
In het water mogen geen gevaarlijke bacteriën zitten.
Handbagage mag niet zwaarder zijn dan 10 kilo.

Slide 68 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 9
Advertentie

Advertentie = reclame

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 9
Tekst 1C is een advertentie voor spijkerbroeken.
Bekijk de advertentie en lees de vragen.

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 71 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Voor welk kledingstuk maakt Spikes reclame in deze advertentie?
A
jas
B
spijkerbroek
C
sportbroek

Slide 72 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Wat is de merknaam van dit kledingstuk?
A
Cool jeans
B
Jumping Jeans
C
Spikes

Slide 73 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Hoeveel kost het kledingstuk?
A
Het kost 15 euro.
B
Het kost 15 euro of meer.
C
Het kost 30 euro of meer.

Slide 74 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind jij van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 75 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 10
Een broek ontwerpen

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 10
Ontwerp (=bedenk) zelf een mooie broek. Teken de broek op de etalagepop. Gebruik kleuren als je dat wilt.
Schrijf er links en rechts woorden bij voor het materiaal waarvan de broek gemaakt is. En voor onderdelen van de broek. Trek strepen van de tekening naar de woorden. Bijvoorbeeld: katoen, leer, plastic, wol, fluweel, zijde, denim, rits, knoop, zak of riem.

Slide 77 - Tekstslide

opdracht staat in het werkboek
Opdracht 11
Nakijken, leren en de woordenschat maken.


Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 11
  • Vraag de antwoordbladen bij les 1 aan je docent.
  • Kijk les 1 na en markeer de foute antwoorden met een markeerstift.
  • Bekijk de vragen met foute antwoorden nog eens goed. Begrijp je nu de vraag en het antwoord beter? Zo niet, vraag dan je docent om uitleg.
  • Leer de woorden uit deze les 

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je leren voor de toets woordenschat les 1 ‘Lees mee’ ?

Kledingstukken (de jurk, de broek, de sokken, de trui, etc….)

Kleuren (rood, zwart, wit, blauw, groen, ….)

De begrippen (bladzijde 9)
Structuur = de vorm/opbouw van een tekst
Titel = naam van de tekst
Inleiding = introductie
Kopje = tussentitel
Alinea = deel van de tekst
Slot = laatste stukje tekst
Bron = waar de tekst vandaan komt (bijv. een internetadres of een boek)
























































































Slide 86 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Synoniemen (bladzijde 11):
Snel-vlug
Kapot-stuk
Idee-plan
Probleem-moeilijkheid
vastmaken = bevestigen
patent = alleenrecht
begonnen (verleden tijd van beginnen) = startten met
produceren = maken
populair = gewild
verliep (verleden tijd van verlopen)= niet meer geldig
























































































Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antoniemen /tegenstellingen (bladzijde 12)
alleen – samen
arm-rijk
langzaam-snel
licht-zwaar
minder-meer
moeilijk-makkelijk
niemand-iedereen
niet geschikt-geschikt
vast-los
zwak-sterk 

Slide 88 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


omschrijvingen (bladzijde 12)
spijkerbroek = een broek van dneim
miljoen = 1.000.000
noemen = een naam geven
verhuizen= gaan wonen in een andere plaats
wereld= waar alle mensen leven
goud = een duur edelmetaal net als zilver
zoeken= proberen te vinden
west = windrichting (net als noord, oost en zuid)
kust= strook land bij de zee
katoen= stof, materiaal van kleding
kleermaker= iemand die kleren maakt
spijker= stukje ijzer om iets mee te bevestigen
verlopen = afgelopen zijn / stoppen

bleekmiddel= sterke vloeistof om iets schoon te maken
chemisch reinigen = schoonmaken zonder water
lauw = niet koud en niet warm 



















Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies