3.2 Wie is de baas?

3. Aan het werk?
3.2 Wie is de baas?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3. Aan het werk?
3.2 Wie is de baas?

Slide 1 - Tekstslide

3. Aan het werk?
Herhaling 3.1

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een vacature?
A
Iemand die een baan zoekt
B
Iemand die een baan heeft
C
Een baan waar iemand aan het werk is
D
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht

Slide 3 - Quizvraag

De arbeidsmarkt heeft twee kanten. Aan de ene kant zijn er bedrijven die personeel nodig hebben voor het werk.
Waaruit bestaat de andere kant?

A
Alleen mensen die werken.
B
Alleen mensen die werk zoeken.
C
Alle banen en vacatures bij bedrijven.
D
Mensen die werken of werk zoeken.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de arbeidsmarkt?
A
Alleen banen die er zijn bij bedrijven
B
Alleen mensen die werken of die werk zoeken
C
Alle banen die er zijn bij bedrijven en alle mensen die werken of die werk zoeken

Slide 5 - Quizvraag

Waarom is een goede arbeidsverdeling belangrijk voor een bedrijf?
A
Dan kan het bedrijf makkelijker personeel vinden
B
Dan heeft het personeel meer verschillende werk
C
Dan kan het personeel beter en sneller hun werk doen

Slide 6 - Quizvraag

Afwashulp
A
Geschoold
B
Ongeschoold

Slide 7 - Quizvraag

Ziekenverzorger
A
Geschoold
B
Ongeschoold

Slide 8 - Quizvraag

De buurman werkt 38 uur per week als docent.
A
Voltijd
B
Deeltijd

Slide 9 - Quizvraag

3. Aan het werk?
3.2 Wie is de baas?

Slide 10 - Tekstslide

3. Aan het werk?
  • Ik kan in een voorbeeld de werkgever en werknemer herkennen.
  • Ik kan uitleggen wat een arbeidsovereenkomst is.
  • Ik kan een voordeel voor de werknemer en werkgever geven van de proeftijd.
  • Ik kan onderscheid maken tussen een vaste en een tijdelijke baan.

Slide 11 - Tekstslide

Baantjes?

Slide 12 - Woordweb

3.2 Wie is de baas?
Werknemer en werkgever
  • werkgever: Iemand die mensen in dienst heeft.
  • werknemer: Iemand die werkt voor een baas en betaald wordt.

Slide 13 - Tekstslide

Steven heeft een shoarmazaak en twee mensen in dienst. Steven is een...
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 14 - Quizvraag

Wesley werkt bij de McDonalds achter de kassa. Hij is...
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 15 - Quizvraag

Eigen bedrijf of niet?

Slide 16 - Woordweb

3. Aan het werk?
Eigen bedrijf
Sommige mensen starten hun eigen bedrijf.
  • Je bent eigen baas
  • Je hebt een onzeker inkomen

Slide 17 - Tekstslide

Wat wil je weten als
je ergens gaat werken?

Slide 18 - Woordweb

3. Aan het werk?
Arbeidsovereenkomst
Werknemer en werkgever sluiten een arbeidsovereenkomst:
  • Soort werk
  • De arbeidsvoorwaarden (loon, uren, vakantiedagen)?

Slide 19 - Tekstslide

Wat staat er in je arbeidsvoorwaarden? Noem er minimaal twee.

Slide 20 - Open vraag

3. Aan het werk?
Proeftijd
Periode van maximaal 2 maanden.
  • Werknemer kijkt of de baan bij zich past.
  • Werkgever kijkt of de werknemer goed werk levert.

Slide 21 - Tekstslide

Tijdens een proefperiode kan je als werknemer elk moment stoppen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Hoe lang mag een proeftijd maximaal duren?

Slide 23 - Open vraag

Wat voor baan heb je als je alleen werkt op de momenten dat een bedrijf je nodig heeft?
A
Deeltijdbaan
B
Vaste baan
C
Flexibele baan
D
Tijdele baan

Slide 24 - Quizvraag

3. Aan het werk?
Vast of tijdelijk?
  • Vaste baan: Arbeidsovereenkomst zonder einddatum.
  • Tijdelijke baan: Arbeidsovereenkomst met einddatum.
  • Flexibele baan: Alleen werk op momenten dat je nodig bent.

Slide 25 - Tekstslide

3. Aan het werk?
  • Ik kan in een voorbeeld de werkgever en werknemer herkennen.
  • Ik kan uitleggen wat een arbeidsovereenkomst is.
  • Ik kan een voordeel voor de werknemer en werkgever geven van de proeftijd.
  • Ik kan onderscheid maken tussen een vaste en een tijdelijke baan.

Slide 26 - Tekstslide