Unit 2: Lesson 2 Grammar

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Unit 2: Lesson 2 writing

• Grammar: Can/ Cannot
• Grammar: the time 

Grammar: Can / can't + hele werkwoord

Rules / regels

• Je gebruikt can om te zeggen dat iemand iets kan.

• Je gebruikt can't om aan te geven dat iemand iets niet kan.

• Om vragen te maken zet je can vooraan in de zin.

Kunnen: can/can't

DUS:

• Om te zeggen dat iets kan in het Engels gebruik je can.
• Om te zeggen dat iets niet kan gebruik je can't.

Can

• I can dance.
• I can't dance .
• Can I dance?
• Yes, I can.
• No, I can't.

Can she speak Spanish?

Yes, she can.

No, can't

Can / Can't

Kies bij de volgende zinnen uit 'can' en 'can't'

can / can't
... I go out tonight?

1. Can
2. Can't

can of can't:
I'm happy you ...... help me.

1. can
2. can't

Grammar: can / can't
I can speak three languages.
Wat betekent 'can' in deze zin?

1. kan
2. mag

can / can't
... you swim?

1. Can
2. Can't

Can / Can't
... I go out tonight?

1. Can
2. Can't

TELLING TIME!

DUS NIET:

'How late is it?'

Grammar: the time

• Hele uren geef je aan met o'clock. Bijvoorbeeld: three o'clock.
• Alle tijden tussen het hele uur en het volgende halve uur geef je aan met past.
• Alle tijden na het halve uur tot het volgende hele uur geef je aan met to.

What's the time?

20:05

1. It's five past eight
2. It's five to eight

What's the time?

20: 50

1. Fifty past eight
2. Ten to nine

What's the time?

It's twenty-three minutes to five

1. 23:05
2. 16:37
3. 17:23