Nederlands thema 3, taak F, Nog een keer!

Nederlands taak F, nog een keer
Blz. 277
Herhaling van de afgelopen lessen.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands taak F, nog een keer
Blz. 277
Herhaling van de afgelopen lessen.

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1
In huis vind je allerlei producten waarop informatie kan staan die je moet lezen om te weten wat je moet doen. Soms staat er op een product wat erin zit, hoeveel erin zit, hoe je het product het beste kunt gebruiken, hoe je het product moet bewaren en/of tot wanneer je het product kunt gebruiken.

Soms staat er op een product ook informatie om je te waarschuwen, bijvoorbeeld omdat iets gevaarlijk kan zijn of kapot kan gaan als je het op de verkeerde manier gebruikt of bewaart.

Slide 2 - Tekstslide

Situatie
Je tante heeft haar enkel gebroken. Jij hebt aangeboden om bij haar schoon te maken en boodschappen te doen.

Je bekijkt de schoonmaakproducten in haar keukenkastje voordat je begint met schoonmaken. Na het schoonmaken ga je boodschappen doen. Je haalt ijsjes voor je tante.

Slide 3 - Tekstslide

Blz. 278 en 279
Maak de 3 opdrachten.
Bekijk de afbeeldingen en beantwoord de vragen.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Blz. 280, opdracht 2
Met een actieve gesprekshouding laat je de ander zien dat je luistert. Dit betekent dat je:
- Dingen weglegt die je kunnen afleiden
- Zoveel mogelijk rechtop zit of staat
- De ander aankijkt
- De ander laat uitpraten voordat je zelf iets zegt

Door vragen te stellen, kun je de ander laten zien dat je geïnteresseerd bent in wat hij vertelt.
- Je kunt een vraag stellen over iets wat je nog niet weet van de ander.
- Je kunt een openingsvraag stellen om een gesprek te beginnen.
- Je kunt een vervolgvraag stellen over iets wat de ander zegt.

Slide 5 - Tekstslide

Blz. 280 en 281
Lees de situatie en bekijk de afbeeldingen. Beantwoord de vragen die erbij horen.

timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Blz. 282 opdracht 3
Instructies leggen uit hoe je iets moet doen of gebruiken.
In een instructie:
- Krijg je uitleg in stappen
- Staan de stappen in een vaste volgorde
- Staat aan het begin van elke stap een WERKWOORD / DOEWOORD
- Kunnen afbeeldingen staan om de stappen extra duidelijk te maken.

Lees een instructie helemaal door voordat je iets gaat doen. Zo weet je welke spullen je nodig hebt en welke volgorde je moet aanhouden.

Slide 7 - Tekstslide

Blz. 282 en 283
Zet de instructie in de goede volgorde bij de plaatjes:
- Doe de zeep op je hand
- Doe je sieraden af
- Was je handen 20 sec met water en zeep
- Zet de kraan aan zodat je je handen kunt wassen
- Spoel de zeep goed van je handen
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf de 5 Werkwoorden/Doewoorden op uit de instructie

Slide 9 - Open vraag

Wat is de laatste stap van de instructie? Begin met een werkwoord / doewoord.

Slide 10 - Open vraag

Blz. 284 opdracht 4
Als je een organisatie belt, helpt het om je telefoongesprek voor te bereiden. Je bedenkt dan wie je moet bellen (naam + telefoonnummer), wat je wilt vragen of doorgeven en wat je wilt dat de ander voor je doet.

Tijdens het bellen:
- Vertel je wie je bent en leg je uit waarvoor je belt
- Stel je de vragen die je hebt voorbereid en schrijf je de informatie op die je nodig hebt
- Bedank je de ander en zeg je netjes gedag

Slide 11 - Tekstslide

Blz. 284 + stukje 285
Situatie: Je hebt een oude grote stoel die kapot is. Daarom wil je hem buiten bij het grofvuil zetten. Je belt de gemeente Devidam om te vragen wanneer ze de kapotte stoel kunnen ophalen. Het telefoonnummer van de gemeente Devidam is 044-354678.

Maak vraag 1 t/m 5
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Blz. 285 opdracht 5
Een e-mail is een digitale brief. Je kunt iemand een e-mail sturen als je iets wilt vragen of vertellen.
Voordat je een e-mail schrijft, stel je jezelf een aantal vragen:
- Aan wie schrijf ik de e-mail?
- Gebruik ik 'u' of 'jij'?
- Waarom schrijf ik de e-mail?
- Wat wil ik de ander precies vragen of zeggen?

Slide 13 - Tekstslide

Blz. 285 opdracht 5
Een e-mail heeft een aantal vaste onderdelen:
- Het e-mailadres
- Het onderwerp
- De aanhef
- Het bericht zelf
- De slotgroet

Leestekens: Een PUNT, een VRAAGTEKEN, een UITROEPTEKEN. Een e-mail is beter te begrijpen als je hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruikt.

Slide 14 - Tekstslide

Blz. 286 en 287
Situatie: Je hebt een vriend in Belgie: Francois. Jullie hebben elkaar al een tijd niet gesproken. Je schrijft Francois een e-mail om te vragen hoe het met hem gaat. Ook vertel je wat je hebt meegemaakt.

In de e-mail vertel je:
- Over een gebeurtenis op school (zelf verzinnen).
- Over een gebeurtenis in het weekend (zelf verzinnen).
- Dat het je leuk lijkt om af te spreken. Je vraagt of Francois in de vakantie komt logeren.

Slide 15 - Tekstslide

Aan wie schrijf je de e-mail?
(vul het antwoord ook in je boek in)

Slide 16 - Open vraag

Moet je 'u' of 'jij' gebruiken?
schrijf ook op waarom.

Slide 17 - Open vraag

Welke aanhef ga je gebruiken?

Slide 18 - Open vraag

Waarom schrijf je de e-mail? (kijk in de situatie)

Slide 19 - Open vraag

vraag 5
Schrijf in je boek op wat je in de e-mail gaat schrijven. Schrijf dus op:
jouw gebeurtenis op school
jouw gebeurtenis in het weekend
dat je wil afspreken en of hij/zij komt logeren in de vakantie

Slide 20 - Tekstslide

Welke slotgroet ga je gebruiken?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp van de e-mail?

Slide 22 - Open vraag

Vraag D. 
Schrijf nu de e-mail. Je hebt het voorbereid, gebruik je antwoorden en schrijf nu een nette e-mail.
Denk aan hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens.

Slide 23 - Tekstslide

Verder vandaag
- Tafelboekje t/m blz 23 (deel 2) af
- Klokkijken t/m les 21 (deel 2) af
- Studiemeter Engels vooraf online thema 1 en 2 af incl. de eindtoetsen
- Studiemeter startrekenen online, vooraf oranje boek, hoofdstuk 2, 3 en 4 af incl. eindtoetsen

Slide 24 - Tekstslide