Werkwoordspelling HATV les 2

Werkwoordspelling, les 2
STVHATV321BH
Volgende week, 18 januari,: toets werkwoordspelling
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling, les 2
STVHATV321BH
Volgende week, 18 januari,: toets werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
Bijvoeglijk naamwoord
Alle tijden van werkwoordspelling
Werkboekopdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

De ........ (aanmelden) gast.....zich bij de directeur.
A
aangemeldde meld
B
aangemelde meld
C
aangemelde meldt

Slide 3 - Quizvraag

De .....(printen) formulieren lagen in de kast.
A
geprintte
B
geprinte
C
geprintten

Slide 4 - Quizvraag

De.....(finishen) atleet was dolblij.
A
gefinishte
B
gefinishde
C
gefinishten

Slide 5 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Dit woord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
REGEL: zo kort mogelijk schrijven, maar let op de uitspraak.
De.....(uitvergroten) pagina.
De....(vertragen) trein.




Slide 6 - Tekstslide

Bijv.nmw.: 1e uitzondering
In sommige gevallen moet er een-n achter het bijvoeglijk naamwoord geschreven worden. Wanneer moet dit?
Als je het bijv.nmw. in een andere volgorde ook met een -n zou schrijven.
De ................(volladen) vrachtauto.
De vrachtauto is volgeladen dus: 
De volgeladen vrachtauto.

Slide 7 - Tekstslide

Bijv.nmw.: 2e uitzondering
Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden schrijf je met een -n.
Stoffelijk = stofnaam

Bijvoorbeeld:
zilveren ring
marsepeinen varken
stalen horloge

Slide 8 - Tekstslide

'Het ...........(doorknippen) slot.'
A
doorgeknipte
B
doorgeknippte
C
doorgekniptte
D
door geknipte

Slide 9 - Quizvraag

'De ...........(alarmeren) politie was snel ter plaatse.'
A
gealarmeerde
B
gealarmeerden

Slide 10 - Quizvraag

De.....maaltijd was lekker.
A
bereidde
B
bereide

Slide 11 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd

1. Wat is er fout gegaan, waarom (gelden) ……………………die uitslag niet?
2. Die vis is echt dood, hij (bewegen) ……………………al een kwartier niet meer.
3. Wacht nou maar rustig af tot ik je het resultaat (melden)…………………
4. Net als elke zomer (vertonen)………………….het filmhuis ook nu stokoude films.
5. Iedereen schrikt als de sneeuwmassa naar beneden (glijden)…………………….
6. Het komt heus wel goed, (worden)……………..maar niet ongerust.
7. Vroeger zaten Jeroen en Michel op tennis, nu (sporten)…………...ze niet meer.
8. Herman (keren)……………….morgen terug van een lange reis.


Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd
1. Toen de kinderen een granaat vonden, (leggen)……………ze die op een muurtje.
2. Pas toen de alpinisten de top bereikt hadden (rusten)……………….ze uit.
3. Omdat niemand opendeed, (bonzen)……………..Nicolien op het raam.
4. De hele klas (troosten)…………………..Andrea, toen ze de halve finale verloor.
5. De Gamma (verplaatsen)…………………..vorig jaar zijn zaak naar de binnenstad.
6. Toen de leerlingen hun opstel af hadden, (printen)……………………ze het op een A4’tje.
7. Pas na lang aandringen (bieden)……………………..Mats zijn verontschuldigingen aan.
8. Karin dacht eindeloos na, maar ze (verven)…………………………….haar fiets ten slotte paars.

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid verleden tijd
1. Ik wil best bekennen dat ik heb (beven) …….…….boven in het reuzenrad.
2. Uiteindelijk was het Rick die de ruzie heeft (sussen)…………………………
3. Victor is (bereiden)…………………….aanvoerder te worden.
4. De luchtballon is nu zover (dalen)……………………………dat je de bemanning kunt zien.
5. Als je de beukennootjes hebt (poffen)……………………kun je ze mengen met pinda’s.
6. Ik heb Maaike op haar hart (drukken)………………………deze keer op tijd te komen.
7. Bij het boren heeft de tandarts ook mijn tong (raken)………………………..
8. Met man en macht werd de gammele caravan van het terrein (duwen)……………..

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
1. Die…………….……(lakken) tafels vind ik erg mooi.
2. De…………………..(omspitten) tuin van Karel zag er rommelig uit.
3. Lize zag dat de………………(uitvergroten) foto scheef hing.
4. Op de…………………(kleuren) jassen zat veel stof.
5. Niemand zag de………………………(volladen) vrachtauto staan.
6. Stijn zag de………………..(verdwalen) hond in zijn straat lopen.
7. Ik weet niet de programma’s van alle zojuist………………..(oprichten) partijen uit mijn hoofd.
8. Het…………………(uitkleden) model voelde zich niet op haar gemak.

Slide 15 - Tekstslide

Meer uitleg?
- Op papier: tekst en in schema (op bureau)

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
opdr. 12a/b/c (blz. 50 e.v.) + opdr. 19 (blz. 56)
Gedaan? Nakijken van: opdr. 2-3-5-9-11-12-14-16 (zie Teams)
Opdr. 19 kijken we klassikaal na
Klaar? 
Studiemeter: StarttaalOnline – 2F – Werkwoordspelling - Werkwoordspelling gecombineerd
Alle verplichte onderdelen moeten af zijn voor einde schooljaar


Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordspelling: tt
Tegenwoordig tijd (nu)
ik – jij/je achter het werkwoord – bevel = STAM
jij/je voor het werkwoord – hij – zij – u - er – de/het woorden*
= STAM+T
wij – jullie – zij (meervoud) = HELE WERKWOORD
*alle zelfstandige naamwoorden (bijvoorbeeld: de fiets, het schip, Nederland, Fenne, docent)

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoordspelling: vt
Verleden tijd
Sterke werkwoorden: in de verleden tijd verandert de klank.
Zwakke werkwoorden: TaXi KoFSCHiP 
Staat de laatste letter van de stam in TaXi KoFSCHiP? 
JA:                    NEE:
STAM + TE                   STAM + DE   
STAM + TEN bij meervoud                   STAM+DEN bij meervoud                       

Staat de laatste letter van de stam niet in TaXi KoFSCHiP?
NEE:
STAM + DE
STAM + DEN bij meervoud

Slide 19 - Tekstslide

Werkwoordspelling: voltooide tijd (1)
Dit is een werkwoord + een combinatie met een vorm van de werkwoorden: hebben, zijn, worden.
Dit woord begint met GE-, BE-, VER-.

Je kunt ook het TaXi KoFSCHiP gebruiken. Staat de laatste letter van de stam in TaXi KoFSCHiP?  
JA: + T
NEE: + D

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordspelling: voltooide tijd (2)
TIP!
Maak het voltooid deelwoord langer. Hoor je aan het einde een –d? Dan schrijf je ook een –d. Hoor je aan het einde een –t? Dan schrijf je ook een –t.

Slide 21 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Dit woord zegt iets over het zelfstandig naamwoord (de/het-woord).
Schrijf dit woord zo kort mogelijk, maar let op de uitspraak.
Werkwoorden kunnen ook bijvoeglijk gebruikt worden, ook hier geldt: zo kort mogelijk, maar let op de uitspraak (het gemaakte werk).

Slide 22 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: uitzondering

De regel: zo kort mogelijk, geldt niet voor stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden.

Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden krijgen een -n:
zilveren ring

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

https://maken.wikiwijs.nl/160541/Werkwoordspelling__tegenwoordige_tijd__verleden_tijd__voltooide_en_onvoltooide_tijd__en_bijvoeglijk_naamwoord_

Slide 25 - Tekstslide