HP- D 20 jan

Planmatig werken en communicatieve vaardigheden
week 9
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Planmatig werken en communicatieve vaardigheden
week 9

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

Oefenen voor de toets!

1. Je maakt een vraag
2. We bespreken het
3. Je maakt de volgende....

Slide 2 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het reflecteren?
A
Dat je zoveel moet reflecteren. Want hoe meer je dat doet, hoe meer je leert
B
Dat het erom gaat of jij je doel hebt gehaald. Hoe dat komt is niet belangrijk
C
Dat je ook rapporteert over jouw reflectie. En jouw rapport met anderen deelt
D
Dat je het niet vergeet. En ook dat je het niet zóveel doet, dat je overzicht verliest

Slide 3 - Quizvraag

Een methode om te reflecteren is; de STARR methode. Waar staan de letters voor?
A
Stop- Theorie-Actie-Reden-Resultaat
B
Situatie-Taak-Actie-Resultaat-Rapporteren
C
Situatie-Taak-Actie-Resultaat-Reflectie
D
Stop-Theorie-Actie-Reactie-Reflectie

Slide 4 - Quizvraag

Welke vraag past het beste bij een product evaluatie?
A
Hoe is jouw actie verlopen?
B
Hebben we ons doel bereikt?
C
Wat was jet effect van mijn gedrag op de ander?
D
Hoe was de taakverdeling?

Slide 5 - Quizvraag

Het is belangrijk om rekening te houden met de wensen en behoeften van de cliënt. Maar cliënten durven niet altijd eerlijk hun mening te geven. Hoe kun je dat oplossen?
A
Door de familie van de client om hun mening te vragen
B
Door zelf in te schatten wat de cliënt vindt
C
Door een anonieme vragenlijst te gebruiken
D
Door verschillende keren dezelfde vraag te stellen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is 'feedback geven'? Kies het beste antwoord
A
De ander vertellen wat beter kan
B
De ander vertellen hoe jij je voelt en wat jouw mening is
C
De ander vertellen wat hij doet, waar je blij van wordt
D
De ander vertellen wat het effect van zijn gedrag is op jou

Slide 7 - Quizvraag

Wat heeft feedback te maken met 'gastvrijheid'? Kies het beste antwoord
A
Als we feedback vragen, krijgen we complimenten en voelt de cliënt zich gastvrij
B
Als we feedback vragen, laten we de cliënt merken dat zij feedback welkom is
C
Als we feedback vragen, kunnen w leren hoe we nóg gastvrijer kunnen zijn
D
Als we feedback vragen, voelt de cliënt zich serieus genomen en welkom

Slide 8 - Quizvraag

Hoe stellen we ons open voor feedback?
A
Door te doen wat de ander wil
B
Door vragen te stellen en actief te luisteren
C
Door de ander uit te leggen waarom je dit deed
D
Door met de ander in discussie te gaan

Slide 9 - Quizvraag

Yousra heeft de tafel mooi gedekt. Haar collega ziet dat. Ze glimlacht tegen Yousra en steekt een duim omhoog. Dit is een voorbeeld van...
A
Verbale negatieve feedback
B
Verbale positieve feedback
C
Non-verbale negatieve feedback
D
Non-verbale positieve feedback

Slide 10 - Quizvraag

Welke regels voor het geven van feedback kloppen? Klik alle goede antwoorden aan
A
Vermijd woorden zoals; 'altijd' en 'nooit 'en spreek in 'ik-zinnen"
B
Geef alleen feedback op gedrag dat iemand kan veranderen, spreek in 'jij-zinnen'
C
Vraag eerst of de ander open staat voor feedback en als iemand niet open staat; gebruik de sandwich methode
D
Wees eerlijk en vertel alles wat je denkt en voelt

Slide 11 - Quizvraag

Waarom rapporteren we?
A
Om te zorgen voor een goede voorbereiding van onze acties
B
Om te lezen wat anderen over een gebeurtenis schrijven
C
Om en instructie of informatie te geven aan anderen
D
Zodat onze leidinggevende het probleem kan oplossen

Slide 12 - Quizvraag

Mevrouw Jansen is tijdens de ADL in de douche gevallen. Je wilt in jouw rapportage goed uitleggen aan je collega's wat er is gebeurd.
A
Dus rapporteer je schriftelijk. Dan ben je snel klaar en kun je veel informatie geven
B
Dus rapporteer je schriftelijk. Dan kun je de goede woorden kiezen en bereik je veel collega's
C
Dus rapporteer je mondeling. Dan kun je het kort en snel uitleggen
D
Dus rapporteer je mondeling. Dan is het niet vastgelegd, maar anderen kunnen gelijk vragen stellen

Slide 13 - Quizvraag

Jouw collega Denis rapporteert over de activiteit die zij heeft georganiseerd. Zij stuur iedereen lang bericht. Ze schrijft "Acht bewoners deden mee en het was harstikke gezellig. Iedereen had een leuke middag"
Welke zin hierover klopt?
A
Ze moet duidelijk zijn en dat kan alleen als je een lang bericht stuurt. Dus dat doet ze goed
B
Dat het leuk en gezellig was is een feit, dus dat is goed. Maar ze moet duidelijk vertellen wat de activiteit inhield
C
Wat ze schrijft is volledig; we hebben nu alle belangrijke informatie
D
Ze moet een kort bericht sturen, dat 8 bewoners meededen is een feit

Slide 14 - Quizvraag

Als stagiaire in een organisatie is het belangrijk om...
A
te laten zien dat je al veel weet en geen fouten te maken
B
Te laten zien dat je geïnteresseerd bent in jouw werk en collega's
C
Als je iets niet weet, dat op te zoeken in jouw schoolboeken
D
Slim te kiezen welke informatie je wel en welke niet niet leest

Slide 15 - Quizvraag

Als Mandy bij de koffie en gesprek heeft met bewoners, zijn sommige bewoners stil. Mandy wil leren hoe ze hen ook mee kan laten doen in het gesprek. Ze vraagt haar werkbegeleider Toby. Toby zegt; "Denk hier eerst rustig over na. En probeer jouw ideeën dan maar gewoon uit!"
A
Dat is een manier van leren; stampen en herhalen
B
Dat is leermethode; objectief zijn
C
Dat is de leerstrategie; nadenken en uitproberen
D
Dat is de leermethode; leren door te doen

Slide 16 - Quizvraag

Wat verstaan we onder 'social media'?
A
Programma's op internet waarmee je kunt communiceren
B
Bijvoorbeeld; kranten, tijdschriften, televisie en radio
C
Alles waarmee je communiceert met anderen
D
Bijvoorbeeld; Word, Excel, Forms en besturingsprogramma's

Slide 17 - Quizvraag

Waarom is het een nadeel dat social media er altijd zijn?
A
Zo kan informatie op de verkeerde plek terecht komen
B
Daardoor kun je te snel informatie delen met anderen
C
Daardoor is er soms minder echte contact met elkaar
D
Dat is vermoeiend en kan ook verslavend zijn

Slide 18 - Quizvraag

Hoe gebruiken organisaties social media?
A
Om werknemers te controleren
B
Om contact te houden met de pers
C
Voor communicatie met de overheid
D
Om reclame te maken

Slide 19 - Quizvraag

Wat moeten we altijd onthouden als we social media gebruiken? Kies het antwoord wat het meest belangrijk is
A
Dat onze account gehackt kan worden
B
Dat we op social media alleen moeten delen, wat iedereen mag weten
C
Dat we phishing mails kunnen sturen
D
Dat het een goede manier is om reclame voor jezelf te maken

Slide 20 - Quizvraag

Organisaties hebben vaak regels over het gebruik van social media. Wat is daar een voorbeeld van?
A
Niet op social media klagen over collega's, cliënten of anderen werkrelaties
B
Tijdens werktijden mag je nooit social media gebruiken
C
Als je informatie over collega's deelt, moet je eerst vragen of dat mag
D
Als je foto's van clienten deelt, moet je goed controleren dat de namen kloppen

Slide 21 - Quizvraag

Hoe herkennen we phishing mails?
Waarom worden die gestuurd?
A
Er worden mooie beloften gedaan. Ze worden gestuurd om toegang te krijgen tot onze gegevens
B
Ze zijn persoonlijk aan ons gericht. Ze worden door criminelen gebruikt om ons iets te verkopen
C
Ze bevatten veel fouten. Ze worden gestuurd door concurrenten
D
Ze zin niet persoonlijk aan ons gericht. Ze worden gebruikt om te achterhalen waar we zijn

Slide 22 - Quizvraag

Als we informatie zoeken, moeten we kijken;
- of de site er netjes uit ziet
- voor wie het gemaakt is
- of er een (mail)adres en telefoonnummer staat
Waarom is dat belangrijk?
A
Zo herken je een betrouwbare site
B
Dan is het een site van de overheid
C
Dan zal de informatie die erop staat waarschijnlijk niet kloppen
D
Dan zullen zij ook een Forum hebben

Slide 23 - Quizvraag

Een cliënt heft een klacht ingediend. Waarom biedt de zorgmedewerker excuses aan bij een klacht?
A
Omdat de cliënt altijd gelijk heeft
B
Omdat je niet wilt dat de cliënt boos wordt
C
Zodat je laat blijken dat de cliënt met een klacht welkom is
D
Zodat je laat blijken dat het je spijt, dat de cliënt niet blij is

Slide 24 - Quizvraag

Als we eenwe met andere klachten doen? klacht makkelijk en snel op kunnen lossen, kunnen we dat zelf doen. Wat moeten we met andere klachten doen?
A
De cliënt terug laten komen als je collega er is
B
Het registeren en zo doorgeven aan een collega
C
De cliënt laten wachten tot er iemand komt die het wel kan oplossen
D
Proberen om toch samen met de cliënt een oplossing te vinden

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer komt een klacht terecht bij de klachtencommissie?
A
Als wij vinden dat de cliënt ongelijk heeft
B
Als de cliënt niet tevreden is over de afhandeling van de klacht
C
Alle klachten die goed zijn opgelost, komen daar terecht
D
Als een leidinggevende vindt dat wij een fout hebben gemaakt

Slide 26 - Quizvraag

10 minuten pauze

Slide 27 - Tekstslide