Engelse werkwoorden

Werkwoordspelling

Lesdoel:


1. Je kunt de pv in de tegenwoordige en verleden tijd schrijven. Ook de Engelse werkwoorden!

2. Je kunt homofone (lastige) werkwoorden correct spellen.



1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Lesdoel:


1. Je kunt de pv in de tegenwoordige en verleden tijd schrijven. Ook de Engelse werkwoorden!

2. Je kunt homofone (lastige) werkwoorden correct spellen.



Slide 1 - Tekstslide

even herhalen
persoonsvorm herkennen en schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe herken ik de persoonsvorm?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 8 - Quizvraag

Engelse werkwoorden 

Slide 9 - Tekstslide

spelling engelse werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
infinitief
stam
tt
vt
vd
werken
werk

ik werk
jij werkt
ik werkte
jij werkte
ik heb gewerkt
mailen
mail
ik mail
jij mailt
ik mailde
jij mailde
ik heb gemaild
daten
date

Slide 11 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 14 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 15 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 17 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 18 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 20 - Quizvraag

De spelling van homofone werkwoorden

Lastige
werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • uitleg : Homofone werkwoordsvormen.
  • oefenen 
  • checken: snap je het?

Slide 22 - Tekstslide

Homofone werkwoorden
Homofoon (homo = gelijk, foon = klank).
Homofoon = gelijk van klank.

Homofone werkwoordsvormen = werkwoorden die hetzelfde klinken, maar verschillend geschreven worden. 

Slide 23 - Tekstslide

Een voorbeeld
verdient - verdiend
Hij verdient een goed resultaat.
Hij heeft een goed resultaat verdiend. 
Je spreekt beide vormen hetzelfde uit, maar je schrijft ze anders. Dat kom omdat 'betaalt' een persoonsvorm tegenwoordige tijd is en 'betaald' een voltooid deelwoord. Oftewel, je moet de soort werkwoord herkennen, voordat je homofone werkwoorden goed kunt spellen.

Slide 24 - Tekstslide

-d of -t?
De keuze tussen d of t komt voor bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (pvtt): gebeurt, verdient
 en het voltooid deelwoord gebeurd, verdiend (vd). 

Het d/t-probleem speelt bij zwakke werkwoorden waarvan de letter voor de uitgang en niet in ’t (e)x - f(o)ksch(aa)p zit, zoals gebeuren en verdienen. 






Slide 25 - Tekstslide

-d of -dt?
Kies voor -dt:

  • Als de ik-vorm al op een -d eindigt.

Het vliegtuig landt om drie uur.
Je laadt mijn iPad toch wel op tijd op? 
Verbrandt jouw vader zijn tuinafval?
De docent raadt je (= jou) aan goed te leren voor de toets.
Welke minister beantwoordt onze vraag?
* Bijvoeglijk naamwoorden schrijf zo kort mogelijk. 





Slide 26 - Tekstslide

Frank ... Lola niet.
A
herkend
B
herkent

Slide 27 - Quizvraag

Frank heeft Lola niet ...
A
herkend
B
herkent

Slide 28 - Quizvraag

Heeft Hans een bericht ...?
A
verstuurd
B
verstuurt

Slide 29 - Quizvraag

De hoofdpersoon ... een spannend avontuur.
A
beleefd
B
beleeft

Slide 30 - Quizvraag

Ge-, be-, ont-, ver-, her- 
Woorden die hiermee beginnen zijn lastig:

Jan verstuurt een bericht.
Jan heeft een bericht verstuurd.

Versturen - en = verstur --> 
1. r zit niet in  't x-kofschip --> verstuurd! 
2. Verlengproef --> verstuurde
             ge- be -ont- ver- her- 

Slide 31 - Tekstslide

voorbeelden
Tegenwoordige tijd (tt)                       Voltooide tijd (vd)
- Het gebeurt steeds weer.                - Het is steeds weer gebeurd.
- Stan overleeft het wel.                     - Stan heeft het wel overleefd.
- Mies bespiedt haar broer.               - Mies heeft haar broer bespied.
- Jos beledigt de agent.                      - Jos heeft de agent beledigd.

Ga dus éérst na of je te maken hebt met pvtt of vd vóór je spelt!         

Slide 32 - Tekstslide

Het verhaal van die film is echt gebeurd/gebeurt.

* Bedenk ook waarom je voor een -d of -t kiest*
A
gebeurd
B
gebeurt

Slide 33 - Quizvraag

Het ... (gebeuren, t.t) normaal gesproken nooit,
maar toch is het vandaag wel ... (gebeuren).

* Bedenk ook waarom je voor een -d of -t kiest*
A
gebeurd, gebeurd
B
gebeurt, gebeurt
C
gebeurd, gebeurt
D
gebeurt, gebeurd

Slide 34 - Quizvraag

1. Elin ... (vertellen) jullie straks wel waarom jullie beslissing ons
2. ... (Worden) je tweelingbroer straks aanvoerder van ons team of ... (worden) je dat liever zelf?
* Bedenk ook waarom je voor een -d of -t kiest*

Slide 35 - Open vraag

Hoewel de tuin uitbundig was ... (versieren) voor de jarige job, was hij niet ... (verrassen).

Slide 36 - Open vraag

Mijn vader ... (vertellen, t.t.) alle verhalen door die mijn opa aan hem heeft ... (vertellen).

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

Rosan ... een pakketje met de post.
A
verwachd
B
verwacht

Slide 39 - Quizvraag

Onze geschiedenisleraar ... altijd de mooiste verhalen.
A
verteld
B
vertelt

Slide 40 - Quizvraag

Noah heeft online een nieuwe telefoon ...
A
besteld
B
bestelt

Slide 41 - Quizvraag

En nu jij!

Slide 42 - Tekstslide

Begrijp je hoe je pvtt en vd uit elkaar kunt houden en correct moet spellen?
A
ja, zeker
B
ja, ik denk het wel
C
nee, ik moet nog even oefenen
D
nee, ik heb hulp nodig

Slide 43 - Quizvraag

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 44 - Quizvraag