Le futur

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

schrijfvaardigheid=écrire 

schrijfvaardigheid=écrire 

Le programme:

• Le futur simple: uitleg
• On corrige les exercices jusqu'à 7
• De woordvolgorde in het Frans
• Opinions

Le futur

de toekomende tijd 

Le futur 

Pendant les vacances d'hiver je passerai une semaine à Paris. 

Tijdens de herfstvakantie zal ik een week in Parijs doorbrengen.

• le futur geeft aan wat er in de toekomst gaat gebeuren

Le futur

Het maken van de futur is niet heel moeilijk :) 

• hele werkwoord + uitgang

je passerai 

tu passeras

il passera

elle passera

on passera

nous passerons

vous passerez

ils passeront, elles passeront

ik zal doorbrengen

jij zult doorbrengen

hij zal doorbrengen

zij zal doorbrengen

men zal doorbrengen/wij zullen doorbrengen

wij zullen doorbrengen

jullie zullen doorbrengen, u zult doorbrengen

zij zullen doorbrengen

Le futur

Maar er is wel een uitzondering.

• wanneer het werkwoord op een -e eindigt, vervalt die -e
  
  
• Bijvoorbeeld:
  prendre (nemen)             je prendrai, tu prendras, il prendra,                                                         etc.

Le futur

Onregelmatige w.w. hebben ook vaak een onregelmatige futur:

• avoir            j'aurai, tu auras, il aura, etc.           ik zal hebben
• être              je serai, tu seras, il sera, etc.         ik zal zijn
• aller             j'irai, tu iras, il ira, etc.                        ik zal gaan
• faire            je ferai, tu feras, il fera, etc.             ik zal maken
• pouvoir      je pourrai, tu pourras, il pourra     ik zal kunnen
• vouloir       je voudrai, tu voudras, il voudra    ik zal willen  

Le futur

De questions?

Le futur

Zet de volgende zin in de futur. 

Pendant les vacances d'hiver...

1. Je joue des jeux vidéo.

Le futur

Zet de volgende zinnen in de futur. 

Pendant les vacances d'hiver...

3. Elle part en vacances en France.

4. Nous prenons le train de Lyon à Paris. 

Le futur

Des questions? 

Opinions

Gebruik de volgende werkwoorden:

- Penser: denken

- Trouver: vinden

Croire: geloven

1. Je pense que ce cours est génial. Ik denk dat deze les geweldig is.

2. Je trouve que ce cours est génial..

3. Je crois que ce cours est génial.

 être d'accord: mee eens

- Je suis d'accord avec+ persoon

- Je suis d'accord que ..

Ontkenning: 

Je ne suis pas d'accord

 Je suis contre ...