ng

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde

Wat weten jullie al over het werkwoordelijk gezegde en/of het naamwoordelijk gezegde?

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

heeft gepakt

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Hij staat daar te huilen. 

Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

staat te huilen

Harry Potter is een tovenaar.

Koen is aan het tekenen.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Een naamwoordelijk gezegde geeft een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. 

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit twee delen:

- Een koppelwerkwoord (en andere hulpwerkwoorden)

        =werkwoordelijk deel

- Een zinsdeel met daarin een zn of bn. Het zegt iets over het onderwerp, over zijn eigenschap/toestand.

       =naamwoordelijk deel

Naamwoordelijk gezegde voorbeeld:

1. Mijn mobiel is kapot.
2. Hij lijkt me erg aardig.
3. Hij is op school de beste tennisser. 
4. Mijn dochter was gisteren ziek. 

Ronald is lief

Bestaat uit twee delen:

is = werkwoordelijk deel

lief = naamwoordelijk deel

ng= is lief

Koppelwerkwoord (kww)

Zijn, worden, blijven. 

blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Koppelwerkwoord (kww)

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Jos wordt straks opgehaald. (wg)

Timo wordt later Timmerman. (ng) (Timmerman zegt iets over Timo)

Koppelwerkwoord (kww)

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Jos wordt straks opgehaald.  wg= wordt opgehaald

Timo wordt later Timmerman. ng= wordt timmerman

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!!!!!!!!!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

    Iemand doet iets.

      

 OF

                      

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

    Iemand is iets.

Voorbeelden

Het schoolreisje was voor veel leerlingen erg vermoeiend. 

  was = zww (vorm van zijn)

  wat/wie + was + het schoolreisje ? => erg vermoeiend

  nwgez: was erg vermoeiend. (was = kww)

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

NG

WG

We nemen naar haar verjaardag allemaal iets lekkers mee

Hij is altijd een goede dokter gebleven

Dat lijkt me een goed idee

Ik blijf hier wachten

Zij is ballerina geworden

Zet de zinnen in het juiste vak: wg of ng?

werkwoordelijk gezegde

naamwoordelijk gezegde

Het voorstel werd meteen goedgekeurd.

Uiteindelijk is zij manager geworden.

Hij is vroeger een uitstekende voetballer geweest.

We hebben voor dat reisje een jaar gespaard!

2. De schilder verft de muur roze. 

1. Eliza’s telefoon is kapot gegaan. 

3. Komende zomer ga ik bergbeklimmen. 

4. Felix heeft vandaag al tien mandarijnen opgegeten. 

5. Sandra bleek vorige week sterker dan Wilco. 

wg

wg

ng

ng

ng

wg

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

zijn prachtig

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

De juf schijnt leuk te zijn.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

schijnt leuk te zijn

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

De kraai is naar het zuiden gevlogen.

1. naar zuiden
2. de kraai
3. is gevlogen
4. het zuiden

Koen heeft een mooi gedicht geschreven.

1. Koen geschreven
2. Koen gedicht
3. mooi gedicht
4. heeft geschreven

Antony heeft de quizvragen expres fout geantwoord.

1. expres fout
2. heeft geantwoord
3. Antony heeft
4. de quizvragen

Heeft Atour zijn huiswerk gemaakt?

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

Dat meisje wordt later tandarts.

1. wordt tandarts
2. later tandarts
3. meisje wordt
4. dat meisje

Het eten is lekker.

1. eten lekker
2. het eten
3. is lekker
4. eten lekker

De spiegel blijft recht staan.

1. recht staan
2. de spiegel
3. spiegel staan
4. blijft recht

Zinnen bedenken voor het naamwoordelijk gezegde is erg lastig.

Jouw cijfer wordt een voldoende.

Ik ben ziek.