2H naamwoordelijk gezegde (2)

Werkwoordelijk
of
Naamwoordelijk
gezegde
???
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordelijk
of
Naamwoordelijk
gezegde
???

Slide 1 - Tekstslide

wg of ng
Werkwoordelijk gezegde = zww (+ hww)
 Alle werkwoorden in de zin
Onderwerp doet iets

Naamwoordelijk gezegde = kww (+hww)
Alle werkwoorden in de zin + eigenschap/ toestand dat gekoppeld wordt aan het onderwerp
Onderwerp is iets

Slide 2 - Tekstslide

wg of ng
Piet gaat naar de bakker
Piet is een bakker 

Slide 3 - Tekstslide

wg of ng
Piet gaat naar de bakker = wg (alle ww)

Piet is een bakker = ng (alle ww + eigenschap)
is [een bakker]
is = ww. deel
een bakker = nw. deel

Slide 4 - Tekstslide

wg of ng
Wg => onderwerp doet iets
Niels en Dennis zwemmen heel hard
 
Ng = onderwerp = iets
Niels en Dennis zijn goede zwemmers
zijn [goede zwemmers]

Slide 5 - Tekstslide

Plaats kww:
Piet is bakker (is = kww)
Piet is bakker geweest (is = hww en geweest = kww)
Piet schijnt bakker (=kww)
Piet schijnt bakker te zijn geweest. (kww)

Slide 6 - Tekstslide

Instinker:
Piet is bakker geweest 
Piet is naar de bakker geweest 
De zon schijnt fel 

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen wg of ng :
Dory is een prachtige film
Dory de vis spat van het scherm af.
Door de mooie gespen lijken die schoenen veel mooier
Volgend seizoen wordt Annabel captain van ons hockeyteam
Op de Duitse snelwegen mag je veel harder rijden
Aan de snelweg wordt de benzine nog duurder

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen wg of ng :
Dory is een prachtige film (ng)
Dory de vis spat van het scherm af. (wg)
Door de mooie gespen lijken die schoenen veel mooier (ng)
Volgend seizoen wordt Annabel captain van ons hockeyteam (ng)
Op de Duitse snelwegen mag je veel harder rijden (wg)
Aan de snelweg wordt de benzine nog duurder (ng)

Slide 9 - Tekstslide

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 10 - Quizvraag

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 11 - Quizvraag

Noem de koppelwerkwoorden

Slide 12 - Open vraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag


Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 20 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is op zijn studeerkamer
pv = is
o = mijn vader
bwb = op zijn studeerkamer (waar?)

"Wie of wat is mijn vader?" = geen antwoord. Is = geen koppelwerkwoord

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 21 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen:
1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden
2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Slide 22 - Tekstslide


Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 23 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 25 - Quizvraag

Aan de slag:
Nakijken opdracht 1 en 2 blz. 61 (bijlage Magister)
Maak opdracht 4 op blz. 61
Bespreken klassikaal
Huiswerk:
In online lesboek:
H3 zinsdelen: wg/ ng
Lees theorie en maak het hoofdstuk

Slide 26 - Tekstslide