Herhaling grammatica chapitre 3

Conditionnel
A
Je fais du sport
B
J'ai fait du sport
C
Je ferais
D
Je ferai du sport
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Conditionnel
A
Je fais du sport
B
J'ai fait du sport
C
Je ferais
D
Je ferai du sport

Slide 1 - Quizvraag

être, conditionnel:
je ...

Slide 2 - Open vraag

vouloir, conditionnel:
je ...

Slide 3 - Open vraag

conditionnel - regarder - nous

Slide 4 - Open vraag

conditionnel
aller: il

Slide 5 - Open vraag

Tu "avoir" (conditionnel)
jij zou hebben

Slide 6 - Open vraag

'ils choisir + conditionnel'

Slide 7 - Open vraag

vous (finir, conditionnel)

Slide 8 - Open vraag

venir, conditionnel:
il

Slide 9 - Open vraag

vous _______ (vendre, conditionnel)

Slide 10 - Open vraag

on suivait
tu suivrais
tu suivras
tu suivais
tu as suivi
tu suis
jij zal volgen
men volgde
jij volgde
jij hebt gevolgd
jij zou volgen
jij volgt

Slide 11 - Sleepvraag

on suivait
tu suivrais
tu suivras
tu suivais
tu as suivi
tu suis
jij zal volgen
men volgde
jij volgde
jij hebt gevolgd
jij zou volgen
jij volgt

Slide 12 - Sleepvraag

elle conduira
elle conduit
elle conduisait
elle conduirait
elle a conduit
vous conduirez
zij zou rijden
zij rijdt
zij zal rijden
zij reed
jullie zullen rijden
zij heeft gereden

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is de goede vorm?
Tu (conduire, conditionnel)
A
as conduit
B
conduirais
C
conduirons
D
conduirions

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Tu (conduire, imparfait)
A
as conduit
B
conduisais
C
conduirons
D
conduirions

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Vous (conduire, présent)
A
conduis
B
conduit
C
conduisez
D
conduisons

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (suivre, imparfait)
A
avons suivi
B
suivions
C
suivrons
D
suivrions

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (suivre, présent)
A
suis
B
suit
C
suivez
D
suivons

Slide 18 - Quizvraag

(suivre / présent)
je ..........un cours de français!
A
suis
B
suives
C
suit
D
suivi

Slide 19 - Quizvraag


Zet de volgende woorden in de goede volgorde.

arriver - Ma mère - à 20.00h - va

Slide 20 - Open vraag


Zet de volgende woorden in de goede volgorde.

Le samedi - aime - à la - jouer - console - j'

Slide 21 - Open vraag


Zet de volgende woorden in de goede volgorde.

du foot - mon frère - faire - Demain - va

Slide 22 - Open vraag

Maak de onderstaande zin vragend op 3 manieren.

Tu peux venir.

Slide 23 - Open vraag

Maak de onderstaande zin vragend op 3 manieren.

Il a acheté un vélo.

Slide 24 - Open vraag

Als er een vraagwoord in de zin staat (wie, wat, waar, etc), waar komt dat vraagwoord dan?
A
Voorin de zin
B
achterin de zin
C
in het midden

Slide 25 - Quizvraag

Hoe vertaal je het vraagwoord: combien?
A
Hoe
B
Hoeveel
C
Wanneer
D
Wie

Slide 26 - Quizvraag

Hoe vertaal je het vraagwoord: hoe?
A
Comment
B
Quand
C
Qui
D
Pourquoi

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het vraagwoord 'waarom'?
A
quand
B
pourquoi
C
combien
D

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het vraagwoord "wie" in het Frans?
A
que
B
qui
C
combien
D
comment

Slide 29 - Quizvraag

Wat is niet een vraagwoord?
A
pourquoi
B
combien
C
quand
D
est

Slide 30 - Quizvraag