Week 46 - A2 - Les 2 herhalen grammatica

Welkom! 
Pak je leesboek 
"Lezen is denken met andermans hoofd"
- Schopenhauer
timer
10:00
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Pak je leesboek 
"Lezen is denken met andermans hoofd"
- Schopenhauer
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
- Herhalen grammatica 
- Oefenen, oefenen, oefenen 

Slide 2 - Tekstslide

Ik kan aangeven of een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin óf uit twee hoofdzinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

De stof die we de afgelopen weken hebben behandeld
A
Snap ik volledig. Eitje!
B
Sommige onderwerpen snap ik goed, andere niet
C
Vind ik best wel lastig
D
Vind ik echt heel moeilijk

Slide 4 - Quizvraag

Dit onderwerp van grammatica vind ik lastig en wil ik mee oefenen

Slide 5 - Open vraag

Woordsoorten de Brug: zn, bijv nw., lw, pers. nw., bez. nw, werkwoorden, aanw, vrag. en onbp vnw., voorzetsel, bijw. 
Zinsdelen de Brug: ow, pv, wg, lv, mv, ng, bijw. bep. + zinnen indelen in zinsdelen! 

h1 grammatica: wederkerende en wederkerige vnw
h4: hoofd- en bijzinnen + voegwoorden 
h3: telwoorden
( h5: zinsdeelzinnen hebben we kort behandeld, maar komt niet op de toets) 









Waar gaat de formatieve toets over?

Slide 6 - Tekstslide

1. je moet zinnen kunnen opdelen in zinsdelen en de zinsdelen benoemen 
2. je moet woordsoorten kunnen benoemen 

Let op: je weet dus het verschil tussen woordsoorten en zinsdelen

3. je kunt samengestelde zinnen herkennen
4. je kunt hoofdzinnen en bijzinnen benoemen
5. je kunt aangeven welk zinsdeelzin een bijzin is 
Wat moet je kunnen op de toets?

Slide 7 - Tekstslide

Geeft de hoeveelheid aan of geeft aan als hoeveelste iets is. 

Hoofdtelwoord
Ik wil graag één brood. 

Rangtelwoord
Ik heb als eerste gereageerd!
Telwoord

Slide 8 - Tekstslide

Geeft de hoeveelheid aan of geeft aan als hoeveelste iets is. 

Hoofdtelwoord
Ik wil graag één brood. 
Sommige leerlingen zijn er niet

Rangtelwoord
Ik heb als eerste gereageerd!
Dit is de zoveelste keer dat je dit doet!
Telwoord - bepaald of onbepaald

Slide 9 - Tekstslide

hoofd-/ rangtelwoord - bepaald of onbepaald

Slide 10 - Tekstslide

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 

Er zijn twee soorten voegwoorden:

Nevenschikkend  = verbindt twee hoofdzinnen 
- allebei de zinnen zijn even belangrijk en je kunt ze omwisselen (wel voegwoord dan vaak veranderen.)
Onderschikkend = verbindt hoofdzin en bijzin. 
- de ene zin legt de ander uit, of is een voorwaarde. 
Voegwoord

Slide 11 - Tekstslide

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 

Jij en ik
Ik wist niet zeker of dat wel goed was
Ik was te laat, hoewel ik op tijd van huis ging
Voegwoord

Slide 12 - Tekstslide

Maak een samengestelde zin:
Ik zal de was aan de waslijn hangen. Het is droog.

Slide 13 - Open vraag

Maak een samengestelde zin:
Ik wil graag boerenkool eten. Dat lust mijn broertje niet.

Slide 14 - Open vraag

bijwoorden
maak de volgende opdrachten  

Slide 15 - Tekstslide

Noteer de bijwoorden uit deze zin:

Waarom zie je hier nooit grijze eekhoorns?

Slide 16 - Open vraag

Noteer de bijwoorden uit deze zin:

Mijn man werd gisteren bekeurd voor te hard rijden.

Slide 17 - Open vraag

Noteer de bijwoorden uit deze zin.

Dit is echt een heel aparte manier van werken.

Slide 18 - Open vraag

vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord


maak de volgende opdrachten 

Slide 19 - Tekstslide

Noteer de vragende voornaamwoorden uit deze zin:
Wie weet van welke voetbalclub Menno fan is, en waar die club vandaan komt?

Slide 20 - Open vraag

Noteer de aanwijzende voornaamwoorden uit deze zin:
Dit boek met dat spannende verhaal over de oorlog heb ik van deze aardige juf gekregen.

Slide 21 - Open vraag

1) Noteer vragende en aanwijzende voornaamwoorden.
2) Noteer achter elk woord: V (vragend vnw.) of A (aanwijzend vnw.)
Die leerlingen weten niet wie er allemaal naar zulke feesten komen , en wat daar allemaal gebeurt.

Slide 22 - Open vraag

bijzinnen en hoofdzinnen
maak de volgende opdrachten

Slide 23 - Tekstslide

Welke uitspraak is waar?
A
In een bijzin staat altijd een ander zinsdeel tussen onderwerp en persoonsvorm.
B
In een bijzin staat de persoonsvorm vaak op de eerste of tweede plaats.
C
Een samengestelde zin bevat meer dan één persoonsvorm.

Slide 24 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Jan Steen maakte ze en Vincent van Gogh deed het ook
B
Zelfs Rembrandt was er dol op: selfies!
C
In de tijd van de beroemde schilders heette het nog een zelfportret en duurde het weken om er een te maken.

Slide 25 - Quizvraag

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Nu is een selfie in een seconde gepiept, maar is het resultaat daarom minder waard?
B
Tijdens het Museumweekend presenteerde de organisatie het allereersteSelfiemuseum.
C
Geen van beide

Slide 26 - Quizvraag

Is het stuk tussen " een hoofdzin of bijzin?

De zwarte lijntjes in de deur van een magnetron zitten er niet voor niets, "want dit metalen gaas houdt de microgolven binnen"
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste structuur van deze zin?

Toen er duiven in haar tuin broedden, heeft Masha elke dag een foto van het nest gemaakt.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin+ hoofdzin

Slide 28 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde / werkwoordelijk gezegde

Slide 29 - Tekstslide

Een naamwoordelijke gezegde zegt wat iemand/iets [...............].

Een werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand/iets [...............]

Slide 30 - Open vraag

Het onderwerp is/wordt iets.
Het onderwerp doet iets.
De oude vrouw lijkt ziek.
De jongen fietst naar huis.
De jongen schijnt aardig te zijn 
De jongen doet opeens heel aardig.
Tanja is kampioen geworden.

Slide 31 - Sleepvraag

Tanja is kampioen van het JFC geworden. 
1. Tanja is/wordt iets.
2. Koppelwerkwoord?
3. Naamwoordelijk deel:
WAT + PERSOONSVORM + ONDERWERP + OVERIGE WERKWOORDEN


              
Naamwoordelijk gezegde

Slide 32 - Tekstslide



Naamwoordelijk deel:
WAT + PERSOONSVORM + ONDERWERP + OVERIGE WERKWOORDEN

Wat is Tanja geworden?
[kampioen van het JFC]


Werkwoordelijk deel:
Alle werkwoorden uit de zin.




is geworden
Tanja is kampioen van het JFC geworden. 

Slide 33 - Tekstslide



Naamwoordelijk deel:
WAT + PERSOONSVORM + ONDERWERP + OVERIGE WERKWOORDEN

Wat is Tanja geworden?
[kampioen van het JFC]


Werkwoordelijk deel:
Alle werkwoorden uit de zin.




is geworden
Tanja is kampioen van het JFC geworden. 
Hoe noteer je dat?  
pv+[naamwoordelijk deel]+overige werkwoorden.

Naamwoordelijk gezegde:
is [kampioen van het JFC] geworden

Slide 34 - Tekstslide

Meer oefenen?
Ga naar Cambiumned en oefen wat jij lastig vindt 

Slide 35 - Tekstslide