Klare taal les 18 - Werkwoorden met vast voorzetsel (B1)

Werkwoorden met vast voorzetsel
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden met vast voorzetsel

Slide 1 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk
voorzetsels

Slide 2 - Woordweb

Noem een werkwoord +
vast voorzetsel

Slide 3 - Woordweb

Meest gebruikt bij werkwoorden
over, op, aan, om, met, van, bij, naar, voor, in

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
  • reageren op
  • een hekel hebben aan
  • genieten van
  • invloed hebben op
  • benieuwd zijn naar

Slide 5 - Tekstslide

Kun je reageren ... mijn e-mail?
A
naar
B
op
C
met
D
voor

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb een hekel ... de winter.
A
aan
B
voor
C
van
D
bij

Slide 7 - Quizvraag

Hij geniet ... zijn drankje op het terras.
A
voor
B
met
C
van
D
over

Slide 8 - Quizvraag

De medewerkers moeten wennen ... de nieuwe werktijden.
A
met
B
voor
C
aan
D
bij

Slide 9 - Quizvraag

Het mooie weer heeft invloed ... mijn humeur.
A
van
B
op
C
tegen
D
aan

Slide 10 - Quizvraag

De cursist is benieuwd ... het resulaat van zijn toets.
A
met
B
om
C
aan
D
naar

Slide 11 - Quizvraag

Oefening 1
Opdracht: Goed of fout? 

  1. Wij sparen voor onze zomervakantie.
  2. Lars heeft zin aan zijn nieuwe werk.
  3. "Ik ben zo trots met je!"
  4. Katten zijn gek met kattensnoepjes.
  5. "Zorg jij voor de borrelhapjes?"
  6. Mia slaagde vorig jaar voor het Staatsexamen Programma I.

timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Oefening 1 - Antwoorden
Opdracht: Goed of fout? 

  1. Wij sparen voor onze zomervakantie.
  2. Lars heeft zin in zijn nieuwe werk.
  3. "Ik ben zo trots op je!"
  4. Katten zijn gek op kattensnoepjes.
  5. "Zorg jij voor de borrelhapjes?"
  6. Mia slaagde vorig jaar voor het Staatsexamen Programma I.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbereiden
Opdracht: Kijk 1 minuut naar de onderstaande werkwoorden + voorzetsels. Schrijf niets op.
  • informeren naar
  • sparen voor
  • trots zijn op
  • slagen voor
  • solliciteren naar
  • zorgen voor 
  • wennen aan
  • zin hebben in
  • zich verbazen over 
  • beginnen met
  • gek zijn op
  • ervaring hebben met
timer
1:00

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 2
Opdracht: Vul het goede voorzetsel in. Kies uit: aan - op (2) - met (2)- naar - voor (2)

  1. Saskia is geslaagd ___ haar rijexamen.
  2. Vorige week heb ik gesolliciteerd ___ de functie Winkelmedewerker bij IKEA.
  3. Mijn zus en ik zijn gek ___ lezen.
  4. "Wie van jullie heeft ervaring ___ Microsoft Excel?"
  5. Zijn ouder zijn ontzettend trots ___ hem!
  6. "Wanneer beginnen jullie ___ de verbouwing?"
  7. Sinds vorig jaar spaar ik ___ een nieuwe telefoon.
  8. Ik moet wennen ___ het weer in Nederland.


timer
8:00

Slide 15 - Tekstslide

Oefening 2 - Antwoorden
Opdracht: Vul het goede voorzetsel in. Kies uit: aan - op - met - naar - voor 

  1. Saskia is geslaagd voor haar rijexamen.
  2. Vorige week heb ik gesolliciteerd naar de functie Winkelmedewerker bij IKEA.
  3. Mijn zus en ik zijn gek op lezen.
  4. "Wie van jullie heeft ervaring met Microsoft Excel?"
  5. Zijn ouder zijn ontzettend trots op hem!
  6. "Wanneer beginnen jullie met de verbouwing?"
  7. Sinds vorig jaar spaar ik voor een nieuwe telefoon.
  8. Ik moet wennen aan het weer in Nederland.


Slide 16 - Tekstslide