Fictie 2

Fictie 2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fictie 2

Slide 1 - Tekstslide

verhaalsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Welke verhaalsoorten lees jij graag?

Slide 3 - Open vraag

Hoofdpersoon

Er wordt aangegeven wie de hoofdpersoon is...
...en er wordt verteld hoe de hoofdpersoon eruit ziet en wat het karakter van de hoofdpersoon is… 
…en er wordt verteld welke ontwikkeling de hoofdpersoon doormaakt.

Slide 4 - Tekstslide

Welke uitspraak over hoofdpersonen klopt? Je weet over de hoofdpersoon...
A
Alles, behalve de gedachten
B
Niets
C
Veel, informatie maar ook gevoelens en gedachten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een hoofdpersoon?
A
De minst belangrijke persoon.
B
De persoon die het meest aan het woord is.
C
Het belangrijkste personage.

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdpersonen en bijfiguren

Slide 7 - Tekstslide

Spanning

Slide 8 - Tekstslide

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN middel voor spanning?
A
Een gevaarlijke of enge omgeving
B
De hoofdpersoon is in een gevaarlijke situatie
C
Een gesprek tussen twee personen
D
Een raadsel of een probleem dat opgelost moet worden

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Waar was er meer spanning?
A
Trailer 1 (Undercover)
B
Trailer 2 (Kees & Co)

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een cliffhanger?
A
Wanneer een verhaal op een spannend moment plotseling stopt.
B
De belangrijkste gebeurtenis in een verhaal.
C
Een grote ruzie tussen twee belangrijke personages.
D
Een verhaal dat continu heel veel spanning heeft.

Slide 14 - Quizvraag

Personages beschrijven
Als je een personage uit een verhaal beschrijft, kijk je naam verschillende elementen:

  • het uiterlijk van het personage
  • belangrijke kenmerken zoals geslacht, leeftijd, gezondheid
  • karaktereigenschappen die je opmaakt uit wat het personage doet, zegt en denkt.
  • de relaties die het personage heeft met anderen in het verhaal.

Slide 15 - Tekstslide

Naar welke elementen kijk je als je een personage beschrijft?
A
Uiterlijk, kenmerken, karaktereigenschappen en relaties
B
Uiterlijk, kenmerken, hoofdpersoon en helper
C
Uiterlijk, kenmerken, bijfiguur en tegenstander
D
Uiterlijk, kenmerken, karaktereigenschappen en sportiviteit.

Slide 16 - Quizvraag



Wat is geen voorbeeld van een uiterlijk kenmerk?
A
groene ogen
B
blauwe plekken
C
blonde haren
D
gebroken hart

Slide 17 - Quizvraag