070224 De dokter/Het lichaam

Het lichaam
Schrijven en uitspreken van klanken
Woorden bij het lichaam
Letters/klanken/woorden
Dictee
Luisteren naar een gesprek bij de dokter.
Lezen over de dokter.
Oefentoets
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Het lichaam
Schrijven en uitspreken van klanken
Woorden bij het lichaam
Letters/klanken/woorden
Dictee
Luisteren naar een gesprek bij de dokter.
Lezen over de dokter.
Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Filmpje
Beantwoord de vragen

Slide 2 - Tekstslide

5

Slide 3 - Video

00:49
Waarom belt hij de huisarts?
A
Hij wil graag advies
B
Hij wil graag een afspraak maken
C
Hij wil een herhaalrecept bestellen
D
Hij heeft een spoedgeval

Slide 4 - Quizvraag

00:55
Wat is zijn geboortedatum?
A
15 juni 1990
B
14 juni 1992
C
15 juni 1993
D
14 juni 1991

Slide 5 - Quizvraag

01:00
Waar heeft hij last van?
A
Jeuk
B
Pijn
C
Botbreuk
D
Vermoeidheid

Slide 6 - Quizvraag

01:04
Waar heeft hij jeuk?
A
Op zijn hele rug
B
Op zijn bovenlichaam
C
Op zijn hele lichaam
D
Op zijn benen. Hij kan niet meer staan.

Slide 7 - Quizvraag

01:12
Waarom kan hij niet om 11:00 uur?
A
Hij moet dan naar school
B
Hij moet dan naar werk

Slide 8 - Quizvraag

Beterschap
wat betekent dat? 

Slide 9 - Tekstslide

Wat kun je vragen?
A
Wat is er aan de hand?
B
Wat doe jij morgen?
C
Wat kosten de bloemen?
D
Wat heb jij gedaan?

Slide 10 - Quizvraag

Bij de apotheek haal je medicijnen.
... paracetamol en neusdruppels.
A
Maar
B
Bijvoorbeeld
C
Halen

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb om 11 uur ... bij de tandarts.
A
een afspraak
B
een agenda
C
een assistente

Slide 12 - Quizvraag

A: ... gaat u naar het ziekenhuis?
B: Ik moet naar de specialist.
A
Wanneer
B
Waarom
C
Waar

Slide 13 - Quizvraag

10 uur is een beetje vroeg. Kan het ook ...?
A
later
B
de afspraak
C
eerder

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb ... vorige week keelpijn.
A
soms
B
natuurlijk
C
sinds

Slide 15 - Quizvraag

Wat zie je?
Uitleg: 
- Kijk goed naar het plaatje.
- Typ het woord mét het lidwoord (de / het)

Slide 16 - Tekstslide

Wat zie je?

Slide 17 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 18 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 19 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 20 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 21 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 22 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 23 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 24 - Open vraag

Wat zie je?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de tegenstelling?

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Hoe gaat het nu met je?

Slide 28 - Tekstslide