Kapitel 4 Neue Kontakte V3

Kapitel 4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 4

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

nach
A
3
B
4

Slide 2 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

seit
A
3
B
4

Slide 3 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

durch
A
3
B
4

Slide 4 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

ohne
A
3
B
4

Slide 5 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

mit
A
3
B
4

Slide 6 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

zu
A
3
B
4

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vertaal je: de optocht?
A
der Umzug
B
der Ausflug

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vertaal je: de wandeling?
A
die Radtour
B
der Spaziergang

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vertaal je: de bioscoop?
A
das Festival
B
der Film
C
das Kino
D
der Ausflug

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vertaal je: het uitstapje?
A
der Umzug
B
der Ausflug
C
die Party
D
der Freizeitpark

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vertaal je: al?
A
schon
B
schön

Slide 12 - Quizvraag

Welk zinsdeel heeft de eerste naamval
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Welk zinsdeel heeft een derde naamval
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Welk zinsdeel heeft een 4e naamval
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Welke functie heeft dit zinsdeel: "das Buch"?
"Ich habe das Buch nicht gelesen".
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Welke functie heeft dit zinsdeel: "den Kindern"?
"Ich erzähle den Kindern eine Geschichte"
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Welke functie heeft dit zinsdeel: "die Eltern"?
"Warum sind die Eltern nicht gekommen?"
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

bis
A
3
B
4

Slide 19 - Quizvraag

Voorzetsel 3e of 4e naamval?

seit
A
3
B
4

Slide 20 - Quizvraag

Welk rijtje klopt; mannelijke lidwoorden der-Gruppe? (1e, 3e, 4e naamval)
A
der-den-dem
B
der-dem-der
C
der-dem-den
D
der-dem-dem

Slide 21 - Quizvraag

Welk rijtje klopt; vrouwelijke lidwoorden der-Gruppe? (1e, 3e, 4e naamval)
A
die-dem-der
B
die-der-die
C
die-der-der
D
die-die-der

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Oma (v) erzählt den Kindern (mv) ein Geschichte (v)
B
Oma (v) erzählt die Kinder (mv) ein Geschichte (v)
C
Oma (v) erzählt die Kindern (mv) eine Geschichte (v)
D
Oma (v) erzählt den Kindern (mv) eine Geschichte (v)

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin klopt?
A
Ich habe ein Fahrrad (o) gekauft.
B
Ich habe eines Fahrrad (o) gekauft.
C
Ich habe einem Fahrrad (o) gekauft.
D
Ich habe einen Fahrrad (o) gekauft.

Slide 24 - Quizvraag

Welke naamval hebben deze voorzetsels?
mit - nach - bei - seit - von - zu - aus
A
3
B
4

Slide 25 - Quizvraag

Welke naamval hebben deze voorzetsels?
durch-für-ohne-um-bis-gegen
A
3
B
4

Slide 26 - Quizvraag