niveau A2

Wat hoort bij schrijven A2?
1 / 18
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat hoort bij schrijven A2?

Slide 1 - Woordweb

Vaardigheid schrijven A2

Beheersingsniveau:


Ik kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Ik kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken.



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Beoordelingsmodel toets Nederlands Schrijven A2-B1 MC
Inhoud
1/14 Bekijk de opdrachten die horen bij niveau A2 en bekijk de opdrachten die horen bij B1. Vul het beoordelingsmodel in voor het geheel van de opdrachten behorend bij deze toets. Heeft de kandidaat de opdrachten inhoudelijk voldoende uitgewerkt? Dat wil zeggen dat de opdrachten voldoende leesbaar zijn, dat ze in het Nederlands geschreven zijn en dat minimaal 80% van de gevraagde inhoud ook daadwerkelijk is gegeven.

o De opdrachten van A2 én van B1 zijn inhoudelijk niet voldoende uitgewerkt.
o De opdrachten van A2 zijn inhoudelijk voldoende uitgewerkt, maar de opdrachten van B1 zijn inhoudelijk niet voldoende uitgewerkt.
o De opdrachten van zowel A2 als van B1 zijn inhoudelijk voldoende uitgewerkt.


Slide 4 - Tekstslide

2/14 Gebruikt de kandidaat waar nodig voegwoorden?
o Nee, de kandidaat gebruikt losse woorden of enkelvoudige zinnen.
o Ja, de kandidaat gebruikt sporadisch voegwoorden, met name 'en', 'dan'. Het gebruik is dan correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt soms voegwoorden, maar dan alleen de veelvoorkomende zoals 'en', 'want', 'maar', 'omdat'. Het gebruik is meestal correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende voegwoorden altijd correct. Hij gebruikt ook minder voorkomende voegwoorden zoals 'terwijl', 'totdat'. Het gebruik is dan meestal correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt veelvoorkomende en minder voorkomende voegwoorden vrijwel altijd correct.

Slide 5 - Tekstslide

3/14 Gebruikt de kandidaat waar nodig verwijswoorden?
o Nee, de kandidaat gebruikt geen verwijswoorden.
o Ja, de kandidaat gebruikt soms eenvoudige verwijswoorden zoals 'deze', 'die', 'dat'. Het gebruik is lang niet altijd correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt eenvoudige verwijswoorden meestal correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt eenvoudige verwijswoorden vrijwel altijd correct. Hij gebruikt ook complexere verwijswoorden zoals 'daarop', 'ervan'. Het gebruik is dan niet altijd correct.
o Ja, de kandidaat gebruikt eenvoudige en complexere verwijswoorden vrijwel altijd correct.

Slide 6 - Tekstslide

4/14 Brengt de kandidaat opbouw in zijn tekst aan?
o Nee, de kandidaat brengt geen opbouw aan.
o Ja, de kandidaat brengt regelmatig opbouw aan met eenvoudige strategieën (bijvoorbeeld opsomming). Dit gaat niet altijd correct.
o Ja, de kandidaat brengt meestal op correcte wijze opbouw aan met eenvoudige strategieën. Hij gebruikt soms ook iets complexere strategieën (bijvoorbeeld volgorde van activiteiten of volgorde in tijd). Het gebruik is dan niet altijd correct.
o Ja, de kandidaat brengt vrijwel altijd op correcte wijze opbouw aan met eenvoudige en iets complexere strategieën. Hij gebruikt regelmatig ook complexe strategieën (bijvoorbeeld causaal verband of vergelijking). Het gebruik is dan niet altijd correct.
o Ja, de kandidaat brengt vrijwel altijd op correcte wijze opbouw aan met eenvoudige, iets complexere en complexe strategieën.


Slide 7 - Tekstslide

5/14 Hoe ziet de woordenschat van de kandidaat eruit?
o De kandidaat drukt zich uit met een beperkte woordenschat en overwegend losse woorden.
o De kandidaat drukt zich uit met veelvoorkomende woorden en eenvoudige standaard woordcombinaties zoals 'Hoe gaat het?'.
o De kandidaat drukt zich vooral uit met standaardpatronen en met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen. Hij heeft een beperkte set van veelvoorkomende woorden die hij gebruikt om zelf uitingen te maken.
o De kandidaat drukt zich uit met een redelijk gevarieerde woordenschat. Wanneer dit niet toereikend is, valt hij terug op passende omschrijvingen.
o De kandidaat drukt zich uit met een zeer gevarieerde woordenschat. Deze zet hij in om herhaling te voorkomen.

Slide 8 - Tekstslide

6/14 Hoe gebruikt de kandidaat lidwoorden?

o De kandidaat gebruikt nauwelijks tot geen lidwoorden. Als hij ze gebruikt doet hij dat meestal niet correct.
o De kandidaat gebruikt lidwoorden in veelvoorkomende combinaties meestal correct (bijvoorbeeld 'de man', 'het huis'). Soms vergeet hij echter lidwoorden te gebruiken.
o De kandidaat gebruikt lidwoorden meestal waar nodig en meestal correct.
o De kandidaat gebruikt lidwoorden vrijwel altijd waar nodig en vrijwel altijd correct.

Slide 9 - Tekstslide

7/14 Hoe gebruikt de kandidaat voorzetsels?
o De kandidaat gebruikt nauwelijks tot geen voorzetsels. Als hij ze gebruikt doet hij dat meestal niet correct.
o De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties meestal correct (bijvoorbeeld 'op school', 'naar huis'). In minder voorkomende combinaties gaat het bijna altijd fout (bijvoorbeeld 'door de warmte', 'bovenaan de trap').
o De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende combinaties vrijwel altijd correct. In minder voorkomende combinaties gaat het regelmatig fout.
o De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende en minder voorkomende combinaties meestal correct.
o De kandidaat gebruikt voorzetsels in veelvoorkomende en minder voorkomende combinaties vrijwel altijd correct.

Slide 10 - Tekstslide

Toon en register
8/14 Zijn de toon en het register, en in indien van toepassing de aanhef en afsluiting, passend voor de verhouding tussen de kandidaat en de ontvanger van de tekst?
o Nee
o Ja

Slide 11 - Tekstslide

9/14 Hoe is de woordvolgorde in hoofdzinnen?
o De woordvolgorde is zelden correct.
o De woordvolgorde is alleen correct bij veelgebruikte constructies en bij uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.
o De woordvolgorde is meestal correct.
o De woordvolgorde is vrijwel altijd correct.

Slide 12 - Tekstslide

10/14 Gebruikt de kandidaat waar nodig bijzinnen?

o De kandidaat gebruikt nauwelijks tot geen bijzinnen. Als hij ze gebruikt, dan is de woordvolgorde zelden of nooit correct.
o De kandidaat gebruikt nauwelijks bijzinnen. Als hij ze gebruikt, dan is de woordvolgorde lang niet altijd correct.
o De kandidaat gebruikt regelmatig bijzinnen. De woordvolgorde is meestal correct.
o De kandidaat gebruikt meestal bijzinnen. De woordvolgorde is vrijwel altijd correct.
o De kandidaat gebruikt vrijwel altijd bijzinnen. De woordvolgorde is altijd correct.

Slide 13 - Tekstslide

11/14 Hoe is de vorm van de werkwoorden?
o De werkwoordsvormen zijn zelden correct.
o De werkwoordsvormen zijn soms correct bij veelvoorkomende werkwoorden zoals 'hebben', 'zijn', 'doen'.
o De werkwoordsvormen zijn meestal correct bij veelvoorkomende werkwoorden.
o De werkwoordsvormen zijn meestal correct, behalve bij sterke en onregelmatige werkwoorden.
o De werkwoordsvormen zijn meestal correct, behalve bij weinig voorkomende, onregelmatige werkwoorden.
o De werkwoordsvormen zijn vrijwel altijd correct.

Slide 14 - Tekstslide

12/14 Hoe is de verbuiging van voornaamwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden gerealiseerd?
o Verbuiging wordt niet gerealiseerd.
o Verbuiging wordt in een aantal uit het hoofd geleerde constructies gerealiseerd (bijvoorbeeld 'het kleine kind', de 'aardige man'). Dit gebeurt niet altijd correct.
o Verbuiging wordt meestal correct gerealiseerd.
o Verbuiging wordt vrijwel altijd correct gerealiseerd.
o Verbuiging wordt altijd correct gerealiseerd.

Slide 15 - Tekstslide

13/14 Hoe zijn de woorden gespeld?  

o De spelling van het eigen adres, de nationaliteit en andere persoonlijke details is vaak niet correct.
o De spelling van het eigen adres, de nationaliteit en andere persoonlijke details is correct.
o De spelling van het eigen adres, de nationaliteit en andere persoonlijke details is correct. De spelling van veelvoorkomende woorden is redelijk correct, maar fouten komen zeer regelmatig voor. De lezer moet zich geregeld inspannen om te begrijpen wat er staat.
o De spelling van de woorden is redelijk correct, maar fouten komen regelmatig voor. De lezer hoeft zich nauwelijks in te spannen om te begrijpen wat er staat.
o De spelling van de woorden is meestal correct, ook bij minder voorkomende woorden. De lezer hoeft zich niet in te spannen om te begrijpen wat er staat.
o De spelling van de woorden is vrijwel altijd correct.

Slide 16 - Tekstslide

14/14 Hoe is het gebruik van leestekens?

o De kandidaat gebruikt geen hoofdletters en punten.
o De kandidaat gebruikt soms hoofdletters en punten.
o De kandidaat gebruikt waar nodig hoofdletters en punten.
o De kandidaat gebruikt hoofdletters, punten, komma's en vraagtekens correct.
o De kandidaat gebruikt alle soorten leestekens meestal correct.
o De kandidaat gebruikt alle soorten leestekens vrijwel altijd correct.

Slide 17 - Tekstslide

Toetsprotocol
  • Het liefst toetsen in lokaal D46 en D47!
  • Telefoons uit en verzamelen.
  • Jassen en tassen bij kapstok of voorin de klas.
  • Let goed op de toetstijd!

Slide 18 - Tekstslide