Aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord

Grammatica woordsoorten
Vorige les: zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten
Vorige les: zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Staat meestal aan het begin van een zin:
'Wie gaat er morgen mee naar het zwembad?'
'Wat voor hond hebben jullie?'




Wie
Wat 
Welk(e)
Wat voor (een)

Slide 2 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Als het niet aan het begin van de zin staat, kun je de zin op een andere manier vragend maken. Het vragend voornaamwoord komt dan vooraan te staan. Kijk maar:

'Weet jij wie de wedstrijd van afgelopen zaterdag heeft gewonnen?'   wordt
'Wie heeft afgelopen zaterdag de wedstrijd gewonnen?'





Slide 3 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
We hebben er zeven behandeld:



De naam zegt het al: het wijst iets aan.
Die
Deze
Dit
Dat
Zulk(e)
Zo'n
Dergelijk(e)

Slide 4 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Handig trucje:
Naar het-woorden verwijs je met dit of dat ​
Naar de-woorden verwijs je met die of deze​

EN het hoort altijd bij een ZN; het wijst een ZN aan:
Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Die jongen is erg verlegen. (die, want de jongen)

Slide 5 - Tekstslide

Haar jurk is haar te klein geworden.
Haar en haar = ?
A
1. Haar = pers. vnw 2. haar = pers. vnw
B
1. Haar = pers. vnw 2. haar = bez. vnw
C
1. Haar = bez. vnw 2. haar = bez. vnw
D
1. Haar = bez. vnw 2. haar = pers. vnw

Slide 6 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
De vier vragende voornaamwoorden zijn:
A
wie, wat, waar en welk(e)
B
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
C
wie, welk(e), wat voor (een) en hoe
D
wie, welk(e), wat voor (een) en waarom

Slide 7 - Quizvraag

Maak een zin met een pers. vnw., een bez. vnw. en een aanw. vnw.

Slide 8 - Open vraag

Sleep de onderstreepte woorden uit de zin naar het juiste voornaamwoord:
Wie heb jij vanmorgen die opdracht laten overschrijven?
pers. vnw.
vr. vnw.
aanw. vnw.
Wie
jij
die

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Video

Onbepaald voornaamwoord
je (als men bedoeld wordt)

Slide 11 - Tekstslide

Drie lastige gevallen
- Het woordje je is onbep. vnw. als het men betekent.
Zulke goedkope schaatsen kun je maar beter niet kopen.
- Het woordje wat is onbep. vnw als het iets betekent.
Heb je nog wat gekocht bij de Primark?
Het woordje het is een onbep vnw. als het naar tijd, weer of sfeer verwijst. 
Het is vier uur en buiten is het guur.

Slide 12 - Tekstslide

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik zie die jongen elke dag als ik naar school fiets.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik dacht dat men ons wel ijsvrij zou geven.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Wie bepaalt eigenlijk wanneer je vrij bent?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Wie bepaalt eigenlijk wanneer je vrij bent?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Bij welke sneeuwpop moest jij het hardst lachen?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Op zulke dagen moet je lekker naar buiten gaan!
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag