Le passé composé -er ; avoir ; être ; faire herhalingsoefeningen

Répéter le passé composé
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Répéter le passé composé

Slide 1 - Tekstslide

De passé composé maak je met ......
A
1 werkwoord
B
2 werkwoorden

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een passé composé?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 3 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een zin in de passé composé.

Slide 4 - Open vraag

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je suis
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai été
Nous regardons

Slide 5 - Sleepvraag

Welke zin staat in de passé composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin staat NIET in de passé composé?
A
J'ai acheté une banane
B
J'ai une banane
C
Tu as fait les devoirs?
D
Vous avez été à Paris?

Slide 7 - Quizvraag

Passé composé
Manger
j'ai
Parler
tu as
Danser
il a
Jouer
on a
Aimer
nous avons
mangé
parlé
dansé
joué
aimé

Slide 8 - Sleepvraag

Zet in de passé composé:

Vous ... (demander)

Slide 9 - Open vraag

Zet in de passé composé:

Tu ... (faire)

Slide 10 - Open vraag

Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
Lotte
Tim et Tom
régardé
mangé
restaurant
a
un film
douze

Slide 11 - Sleepvraag

Zet in de passé composé:

Lars ... (chercher)

Slide 12 - Open vraag

Zet in de passé composé:

Elles ... (être)

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
mon
soeur
a
fait
Paris
avec moi
copain
visité
tu

Slide 14 - Sleepvraag