Relative Pronouns (revision lesson)

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome to today's English lesson!
With Ms Frijns

Slide 1 - Tekstslide

Take out your books and start reading, please 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

By the end of this lesson, you...

Slide 3 - Tekstslide

Lesinhoud

Slide 4 - Tekstslide

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple. 
The purple ring that she gave me.  

Wat zijn relative pronouns?

Slide 5 - Tekstslide

Last class...
Give me the book which is on the table.


Personen --> who of that
Dieren/ dingen -->which of that 
Waarom gebruik je niet altijd 'that'?

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist who plays beautiful tunes.
That is the dishwasher which is broken. 


Slide 7 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
That is the dishwasher that is broken. 



Slide 8 - Tekstslide

Wanneer kun je geen 'that' gebruiken?
The pianist, who is very old, plays beautiful tunes. 
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
That is the dishwasher that is broken. 

Als er een comma voor de betrekkelijke bijzin staat, mag je nooit 'that' gebruiken. Deze bijzin kun je ook weglaten. 

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer kun je de relative pronoun weglaten?
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
The store that we are at. 
The basketballer who I hoped would score. 

Welke kunnen we weglaten?



Slide 10 - Tekstslide

Wanneer kun je de relative pronoun weglaten?
The dishwasher, which is new, is broken. 
That is the pianist that plays beautiful tunes.
The store Ø we are at
The basketballer Ø I hoped would score

Welke kunnen we weglaten?
Je kunt een relative pronoun weghalen als het NIET het onderwerp van de bijzin is. 


Slide 11 - Tekstslide

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple. 
The purple ring that she gave me.  

Wat zijn relative pronouns? = betrekkelijke voornaanwoorden. 
(NL= die, dat)

Slide 12 - Tekstslide

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple
The purple ring that she gave me.  

Wat zijn relative pronouns? = betrekkelijke voornaanwoorden. 
(NL= die, dat)
Betrekkelijke bijzin = betrekking op iets uit de hoofdzin. 

Slide 13 - Tekstslide

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple
The purple ring that she gave me.  

Wat zijn relative pronouns? = betrekkelijke voornaanwoorden. 
(NL= die, dat)
Betrekkelijke bijzin = betrekking op iets uit de hoofdzin

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf van de volgende zinnen de betrekkelijk bijzin op:
1. I like friends who are honest.
2. The candy that you bought at the store.
3. The boy, who is wearing Nikes, is fourteen.

Slide 15 - Open vraag

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple. 
The cat, which is 7 years old, sleeps. 

Wanneer gebruik je who, which of that?
--> kijk naar waar het woord betrekking op heeft. 

Slide 16 - Tekstslide

Relative pronouns: gebruik
The man, who is blind, can sing beautifully.
She gave me a ring, which is purple. 
The catwhich is 7 years old, sleeps. 

Wanneer gebruik je who, which of that?
--> kijk naar waar het woord betrekking op heeft. 
Persoon? --> who of that
Ding/ dier? --> which of that

Slide 17 - Tekstslide

Fill in the gap with a relative pronoun:
The elephant, ... is the tallest, is angry.
A
who
B
which
C
that

Slide 18 - Quizvraag

Fill in the gap with a relative pronoun:
Robert is a king ... rules the seven kingdoms.
A
who
B
which
C
that

Slide 19 - Quizvraag

Last class...
Give me the book which is on the table.

Relative pronouns = betrekkelijke voornaamwoorden
Personen --> who of that
Dieren/ dingen -->which of that 
Betrekkelijke bijzin heeft betrekking op iets uit de hoofdzin. 

Slide 20 - Tekstslide

Over to you...

Slide 21 - Tekstslide

Exit ticket

Slide 22 - Tekstslide