Oefenvragen hoofdstuk 3

Oefenvragen hoofdstuk 3
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenvragen hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Een bepaald soort bacteriën delen zich ieder half uur.
Je hebt 1 bacterie in een petrischaaltje.
Hoeveel zijn er na 2 uur?
A
4
B
8
C
16
D
32

Slide 2 - Quizvraag

Wat houdt chemisch voedselbederf in?
A
Dat er bijv. stukjes plastic in voedsel zitten
B
Dat er bijv. hormonen in voedsel zitten
C
Dat er bijvoorbeeld bacteriën in voedsel zitten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Een schimmel kan zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Een bacterie gaat zich ongeslachtelijk voortplanten als de omstandigheden ongunstig zijn
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer je ziek wordt na het eten van voedsel waarin gifstoffen zitten die gemaakt zijn door bacteriën, noem je dat...
A
Voedselinfectie
B
Voedselvergiftiging

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de reden dat we virussen niet onder de 'levende natuur' benoemen

Slide 7 - Open vraag

Noem een tip om hygiënisch te werken bij de bereiding van voedsel

Slide 8 - Open vraag

Wat is een hypothese?
A
De onderzoeksvraag
B
Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag
C
Het resultaat van een onderzoek
D
Het werkplan van een onderzoek

Slide 9 - Quizvraag

Stel ik wil weten wat de groeisnelheid is van baby's in Nederland. Ik ga 1 dag naar het consultatiebureau en meet alle baby's. Is dit onderzoek valide? En is dit betrouwbaar?
A
Niet valide en niet betrouwbaar
B
Wel valide maar niet betrouwbaar
C
Niet valide maar wel betrouwbaar
D
Wel valide en wel betrouwbaar

Slide 10 - Quizvraag

Stel ik wil weten hoeveel een gemiddelde pinda weegt. Ik weeg 5 pinda's en neem het gemiddelde.
A
Niet valide en niet betrouwbaar
B
Wel valide maar niet betrouwbaar
C
Niet valide maar wel betrouwbaar
D
Wel valide en wel betrouwbaar

Slide 11 - Quizvraag

Stel ik wil weten of paracetamol echt werkt. Ik geef 200 mensen met hoofdpijn 500 gram paracetamol en 200 mensen een placebo. Daarna moeten ze aangeven hoeveel de hoofdpijn minder is geworden.
Waarom gaf ik één groep een placebo?
A
omdat er anders geen resultaten zijn om conclusies te trekken
B
omdat ik dan de resultaten kan vergelijken om te zien of het werkt
C
omdat mensen anders misschien denken dat het werkt, en daardoor minder hoofdpijn hebben
D
die placebo is niet nodig in dit experiment, dit is een strikvraag

Slide 12 - Quizvraag

Wat kan je allemaal in de 'discussie' schrijven?

Slide 13 - Open vraag