Oefenvragen hoofdstuk 3

Oefenvragen hoofdstuk 3
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenvragen hoofdstuk 3

Slide 1 - Tekstslide

Een bepaald soort bacteriën delen zich ieder half uur.
Je hebt 1 bacterie in een petrischaaltje.
Hoeveel zijn er na 2 uur?
A
4
B
8
C
16
D
32

Slide 2 - Quizvraag

Wat houdt chemisch voedselbederf in?
A
Dat er bijv. stukjes plastic in voedsel zitten
B
Dat er bijv. hormonen in voedsel zitten
C
Dat er bijvoorbeeld bacteriën in voedsel zitten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Een schimmel kan zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Een bacterie gaat zich ongeslachtelijk voortplanten als de omstandigheden ongunstig zijn
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer je ziek wordt na het eten van voedsel waarin gifstoffen zitten die gemaakt zijn door bacteriën, noem je dat...
A
Voedselinfectie
B
Voedselvergiftiging

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de reden dat we virussen niet onder de 'levende natuur' benoemen

Slide 7 - Open vraag

Noem een tip om hygiënisch te werken bij de bereiding van voedsel

Slide 8 - Open vraag

Wat is een hypothese?
A
De onderzoeksvraag
B
Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag
C
Het resultaat van een onderzoek
D
Het werkplan van een onderzoek

Slide 9 - Quizvraag

Stel ik wil weten wat de groeisnelheid is van baby's in Nederland. Ik ga 1 dag naar het consultatiebureau en meet alle baby's. Is dit onderzoek valide? En is dit betrouwbaar?
A
Niet valide en niet betrouwbaar
B
Wel valide maar niet betrouwbaar
C
Niet valide maar wel betrouwbaar
D
Wel valide en wel betrouwbaar

Slide 10 - Quizvraag

Stel ik wil weten hoeveel een gemiddelde pinda weegt. Ik weeg 5 pinda's en neem het gemiddelde.
A
Niet valide en niet betrouwbaar
B
Wel valide maar niet betrouwbaar
C
Niet valide maar wel betrouwbaar
D
Wel valide en wel betrouwbaar

Slide 11 - Quizvraag

Stel ik wil weten of paracetamol echt werkt. Ik geef 200 mensen met hoofdpijn 500 gram paracetamol en 200 mensen een placebo. Daarna moeten ze aangeven hoeveel de hoofdpijn minder is geworden.
Waarom gaf ik één groep een placebo?
A
omdat er anders geen resultaten zijn om conclusies te trekken
B
omdat ik dan de resultaten kan vergelijken om te zien of het werkt
C
omdat mensen anders misschien denken dat het werkt, en daardoor minder hoofdpijn hebben
D
die placebo is niet nodig in dit experiment, dit is een strikvraag

Slide 12 - Quizvraag

Wat kan je allemaal in de 'discussie' schrijven?

Slide 13 - Open vraag

Herhaling: Dieren- en plantencellen
Wat zijn de verschillen tussen dieren- en plantencellen ook alweer?








De celmembraan (en celwand) is vandaag het onderwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling: Dieren- en plantencellen
Wat zijn de verschillen tussen dieren- en plantencellen ook alweer?








De celmembraan (en celwand) is vandaag het onderwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Welke van deze nummers geeft het celmembraan aan van de plantencel?
A
Nummer 2
B
Nummer 4
C
Nummer 5
D
Nummer 6

Slide 16 - Quizvraag

Diffusie is een vorm van actief transport, aangezien deeltjes heen en weer bewegen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

In een bak zit een semi-permeabel membraan.
In de ene helft is de osmotische waarde hoger dan de ander.

Naar welke richting beweegt het water zich om uiteindelijk in beide bakken dezelfde concentratie te krijgen?
A
van een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde
B
van een hoge osmotische waarde naar een lage osmotische waarde

Slide 18 - Quizvraag


Welke van deze drie lag in een hypotonische oplossing?
A
De linkercel
B
De middelste cel
C
De rechtercel

Slide 19 - Quizvraag

klassieke biotechnologie
moderne biotechnologie

Slide 20 - Sleepvraag

A aanbrengen van veranderingen in het genotype van organismen


B technieken waarbij organismen gebruikt worden om producten voor de mens te maken.
C verzamelnaam voor alle technieken waarmee het DNA van organismen wordt veranderd
biotechnologie
genetische modificatie
recombinant DNA techniek

Slide 21 - Sleepvraag

Sleep de begrippen naar de juiste omschrijving!
Erfelijke eigenschappen van organismen veranderen.
In het DNA van een organisme nieuwe erfelijke informatie aanbrengen.
De verzamelnaam van technieken waarbij men organismen gebruikt op producten voor de mens te maken
Een organisme dat genetisch gemodificeerd is noem je....
Genetische modificatie
Recombinant-DNA-technieken
Biotechnologie
Transgeen

Slide 22 - Sleepvraag

Moderne biotechnologie wijzigt het DNA
A
Ja, want het genetisch materiaal van een organisme wordt gemanipuleerd
B
Nee, want het genetisch materiaal van een organisme wordt niet gemanipuleerd

Slide 23 - Quizvraag

Bacteriën die yoghurt maken is een vorm van ...
A
Infectie
B
Antibiotica
C
Moderne biotechnologie
D
Klassieke Biotechnologie

Slide 24 - Quizvraag

Supersoja zitten o.a. in vleesvervangende producten.
GGO sojabonen bevatten genen van andere soorten waardoor ze meer eiwitten bevatten dan gewone sojabonen. Anderen zijn veranderd waardoor de planten ongevoelig zijn geworden voor glyfosaat, een onkruidbestrijdingsmiddel. Glyfosaat wordt door planten opgenomen. Het onkruid gaat daardoor dood, maar de transgene sojaplanten niet. Gebleken is dat in het milieu achtergebleven niet-opgenomen glyfosaat sneller wordt afgebroken dan andere onkruidbestrijdingsmiddelen.
A
GGO soja wordt in vleesvervangende producten verwerkt om de smaak
B
GGO soja wordt in vleesvervangende producten verwerkt om de eiwitten
C
In vleesvervangende producten zit supersoja verwerkt omdat het ongevoelig is voor glyfosaat
D
In vleesvervangende producten zit supersoja omdat glyfosaat snel wordt afgebroken

Slide 25 - Quizvraag

Supersoja zitten o.a. in vleesvervangende producten.
GGO sojabonen bevatten genen van andere soorten waardoor ze meer eiwitten bevatten dan gewone sojabonen. Anderen zijn veranderd waardoor de planten ongevoelig zijn geworden voor glyfosaat, een onkruidbestrijdingsmiddel. Glyfosaat wordt door planten opgenomen. Het onkruid gaat daardoor dood, maar de transgene sojaplanten niet. Gebleken is dat in het milieu achtergebleven niet-opgenomen glyfosaat sneller wordt afgebroken dan andere onkruidbestrijdingsmiddelen.
A
Ik ben bang dat glyfosaat in de natuur terecht komt en daar schade aanricht
B
Ik ben bang dat we nog niet weten wat het effect is van GGO sojabonen op ons lichaam of dat van vee die het eten
C
Ik ben bang dat grote machtige bedrijven GGO soja verkopen waardoor boeren extra veel geld kwijt zijn aan zaden en glyfosaat
D
Ik ben bang voor A, B en C! er zijn andere manieren om soja te telen en onkruidvrij te houden

Slide 26 - Quizvraag

Het wetenschappelijk klimaat van die tijd leidde er bijna als vanzelf toe dat de commissie er na een jaar van overtuigd was de oorzaak van de ziekte te hebben gevonden. De successen van Pasteur en Koch bij de verklaring van een reeks ziekten hadden diepe indruk gemaakt. Telkens als er nu een nieuwe ziekte opdook die in korte tijd veel slachtoffers maakte, zocht men direct naar besmettelijke micro-organismen.

Hoe noemt men de gedachte dat micro-organismen de oorzaak zijn van de beriberi?
A
conclusie
B
hypothese
C
probleemstelling
D
resultaat

Slide 27 - Quizvraag

Na verhitting van de verdachte voedselbron (rijst) bleek uit een onderzoek van Christiaan Eijkman dat deze gedachte onjuist was. Hij ontdekte dat het te maken had met het eten van machinaal gepelde rijst. Zijn leerling Gerrit Grijns ontdekte dat er in de vliesjes die bij het pellen werden verwijderd een stof zat die onmisbaar is voor een goede stofwisseling: een vitamine.

Leg uit hoe verhitting kon aantonen dat het bij beriberi niet ging om micro-organismen.

Slide 28 - Open vraag

Jasja doet onderzoek aan konijnen. Hij wil weten hoeveel er in de loop van drie jaar in een bepaald duingebied voorkomen. Daartoe telt hij elke week op een vast tijdstip de aantallen tijdens een vaste route door het duin.

Is dit een voorbeeld van een beschrijvend of van een experimenteel onderzoek?

Slide 29 - Open vraag

Joske heeft een stukje vlies van een rode ui in een bepaalde vloeistof onder de microscoop gelegd. Het vacuolevocht van de cellen in het vlies van een rode ui bevatten een rood pigment.
In de afbeelding zie je hoe de cellen van het uienvlies van Joske eruitzien.

Wat heeft ervoor gezorgd dat de vacuolen de cellen hier slechts gedeeltelijk vullen?

A
De cellen vertonen plasmolyse, doordat Joske ze in een hypertonisch milieu heeft gebracht.
B
De cellen vertonen plasmolyse, doordat Joske ze in een hypotonisch milieu heeft gebracht.
C
De cellen vertonen turgor, doordat Joske ze in een hypertonisch milieu heeft gebracht.
D
De cellen vertonen turgor, doordat Joske ze in een hypotonisch milieu heeft gebracht.

Slide 30 - Quizvraag

Welk van de onderstaande processen is een voorbeeld van de recombinant-DNA-techniek?
A
het behandelen van een akker met pesticiden
B
het inspuiten van een extra gen in een cel van een bacterie
C
het klonen van een schaap, zoals Dolly
D
het klassiek veredelen van een graanras

Slide 31 - Quizvraag