4.7 grammatica zinsdelen, 4 juni 2025

4.7

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige en samengestelde zin
Nederlands
Meewerkend voorwerp
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.7

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige en samengestelde zin
Nederlands
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige en samengestelde zin
Enkelvoudige zin = altijd een hoofdzin
Pv en o staan dan naast elkaar.

Samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen: 
hoofdzin + hoofdzin 
of: hoofdzin + bijzin

Bijzin: pv staat aan het eind van de zin en er is een voegwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 3 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Welke zin is een samengestelde zin?
A
De brandweermannen moeten de woningen inspecteren.
B
De kok moet de uitjes fruiten voordat de andere groenten erbij kunnen.
C
Ik zal de was aan de waslijn hangen.
D
Door de brand van afgelopen nacht heeft de doe-het-zelfzaak op de begane grond behoorlijke rookschade opgelopen.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is een samengestelde zin?
A
Gisteren ontdekte ik dat mijn broer rookt.
B
In favoriete vakantiegebieden zijn de medewerkers van de vulploeg in de zomermaanden elke avond tot middenin de nacht aan het werk.
C
Sinds zijn vakantie in Laos lijkt Casper gek op Aziatische maaltijden te zijn.
D
Tegenwoordig stuurt de politie de bewoners bij calamiteiten een sms-bericht.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie zinnen zie je hier?

Ik wil dit weekend wel afspreken, maar ik mag meedoen met het NK en ik doe dat liever.
A
hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
B
bijzin(BZ) + hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
C
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)
D
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ)

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a is HZ, b is BZ
C
a is BZ, b is HZ
D
a en b zijn beide BZ

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling:

Gezegde: alle werkwoorden uit de zin


Onderwerp: wie (wat) + gezegde


Lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp

Aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Check daarna of je 'aan' of  'voor' kunt weglaten of toevoegen.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp is:
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp:
De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor gevoel heb je na deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten 4.7
Volg de route van paragraaf 4.7.

Klaar? Maak 1 en 2 van 4.8 en volg de route.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies