M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=feiten, meningen,standpunten en argumenten 

Tien minuten stil lezen
Start nieuw onderwerp
Indien gemaakt de opdrachten bespreken 

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis, chromebook in je tas. Lees en werkboek op tafel
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=feiten, meningen,standpunten en argumenten 

Tien minuten stil lezen
Start nieuw onderwerp
Indien gemaakt de opdrachten bespreken 

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis, chromebook in je tas. Lees en werkboek op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


In deze les leer je feiten, meningen, standpunten en argumenten herkennen in de tekst.





Slide 2 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Je kunt een feit controleren.
Bijvoorbeeld: Uit onderzoek blijkt dat voetbal een belangrijke rol speelt in het leven van miljoenen mensen in Nederland. Je kunt de waarheid van deze uitspraak controleren.

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt of hoe iemand ergens over denkt.
Met een mening of standpunt kun je het eens of oneens zijn. 

Je herkent een mening aan woorden als ik vind en 
. Bijvoorbeeld: Ik vind voetbal de leukste sport die er is.

Slide 3 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT
Als je uitlegt waaróm je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen, gebruik je een argument

Een argument herken je aan woorden als want, omdat, namelijk en immers. 
Bijvoorbeeld: Ik vind voetbal de leukste sport die er is (mening), want ik houd van sporten met een bal en van sporten waarbij je moet samenwerken (twee argumenten).

Slide 4 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT
Soms hoor je iets waarvan je denkt: daar ben ik het helemaal niet mee eens! Of: ja, dat vind ik nou ook! Het is belangrijk dat je goed kunt luisteren naar anderen en dan op een duidelijke manier kunt uitleggen wat jij vindt én waarom je dat vindt.
Zo overtuig je
Zorg ervoor dat je begint met het duidelijk noemen van je mening. Gebruik hiervoor woorden als: Ik vind …, Mijn mening is …, Volgens mij
Geef argumenten voor jouw mening. Gebruik hiervoor woorden als omdat, want, namelijk.

Gebruik feiten die bij jouw mening passen en noem ook waar je deze feiten vandaan hebt. Zo weet je publiek dat wat je vertelt waar is.

Slide 5 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT
In het kort:

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Gebruik de theorie van blz.31 bij het maken van de opdrachten. 

Maken weektaak:
Lezen -
§6 feit, mening en standpunt
Oefenen met opdracht 1 + 2.1 t/m 2.7 + 3 + 6, 7 en 8 blz. 37 t/m 42








 




Slide 12 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT

Slide 13 - Tekstslide

M2-C1-§6-FEIT,MENING,STANDPUNT EN ARGUMENT

Slide 14 - Tekstslide