Voorbereiding toetsweek 2 vwo 3

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les hoe het ook alweer zat met: 
- samengestelde zinnen
- hoofdzinnen en bijzinnen
- zinsdeelzinnen
- beknopte bijzinnen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les hoe het ook alweer zat met: 
- samengestelde zinnen
- hoofdzinnen en bijzinnen
- zinsdeelzinnen
- beknopte bijzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica zinsdelen
In deze periode hebben we de volgende onderwerpen behandeld. Niet alles wordt getoetst. 
WEL
Niet
Samengestelde zinnen
Werkwoorden en zinsdelen
Hoofdzinnen en bijzinnen
Ambiguïteit
Zinsdeelzinnen
Beknopte bijzinnen
Lijdende en bedrijvende vorm
Samentrekkingen
Inversie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen, zijn zinnen die opgebouwd zijn uit meerdere zinnen. Dat betekent dat samengestelde zinnen meerdere persoonsvormen hebben. De persoonsvormen vinden we door een zin in de andere tijd te zetten. Een samengestelde zin bevat evenveel zinnen als persoonsvormen. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Tijdens de toetsweek hebben we geen gewone lessen."

Is dit een enkelvoudige of samengestelde zin
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


"Zorg voor warme kleren als je in het bos loopt."

Is dit een enkelvoudige of samengestelde zin
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin bestaat uit hoofdzin(nen) en bijzin(nen). Als zo'n zin opgebouwd is uit twee of meer hoofdzinnen, dan is er sprake van nevenschikking. Hebben we te maken met hoofdzin en bijzin, dan is er sprake van onderschikking. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil hoofdzin en bijzin
In elke samengestelde zin zit minstens één hoofdzin. Die is het belangrijkst. Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar en er kan niets tussen komen te staan. Maken we de zin vragend, dan komt de persoonsvorm van de hoofdzin vooraan te staan. 
Bij een bijzin staan persoonsvorm en onderwerp niet direct naast elkaar óf ze staan wel naast elkaar en je kunt er een woord (bijvoorbeeld eigenlijk of niet) tussen zetten. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw Luttema en meneer Boor gaan mee als extra begeleiders, maar dat is nog niet zeker.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naarmate hij ouder wordt, gaat hij meer op zijn vader lijken.
A
Hoofdzin en hoofdzin
B
Hoofdzin en bijzin
C
Bijzin en hoofdin

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

''Ik koop vaak Oreo's, omdat ik koekjes lekker vind.''
A
Twee hoofdzinnen
B
Hoofdzin en bijzin
C
Bijzin en hoofdzin

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje slaat haar zusje en zij stompt haar broertje, omdat ze stom doen.
A
hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
hoofdzin + bijzin + bijzin

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdeelzinnen
Als een samengestelde zin één of meer bijzinnen bevat, hebben zij een functie in de hoofdzin. Dat betekent dat ze bijvoorbeeld onderwerp, lijdend voorwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp kunnen zijn. Als dat het geval is, hebben we te maken met een zinsdeelzin. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoemen zinsdeelzin
Om zinsdeelzinnen te benoemen, ontleden we de hoofdzin. Om het te vergemakkelijken kunnen we de zinsdeelzin vervangen door een gewoon zinsdeel. Dit doen we door de persoonsvorm en het onderwerp eruit te halen. 
Bijvoorbeeld
(Nadat hij de overval had gepleegd) haalde de dief een broodje. 
Na de overval haalde de dief een broodje. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie zo slordig met zijn spullen omgaat, leen ik mijn laptop niet uit.
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpszin
C
meewerkend voorwerpzin
D
bijwoordelijke bepalingzin

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe we dat moeten oplossen, is nog onduidelijk
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpzin
C
meewerkend voorwerpzin
D
naamwoordelijk deel van het gezegdezin

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je het gevonden hebt, moet je me roepen.
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpzin
C
voorzetselvoorwerpzin
D
bijwoordelijke bepalingzin

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij wordt wat hij altijd al wilde worden
A
lijdend voorwerpzin
B
meewerkend voorwerpzin
C
voorzetselvoorwerpzin
D
naamwoordelijk deel van het gezegdezin

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beknopte bijzin
Een beknopte bijzin is een bijzin waarin de persoonsvorm en het onderwerp ontbreken. Net als een gewone bijzin heeft hij een functie in de hoofdzin. 
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen: 
 - beknopte bijzinnen met een voltooid deelwoord
 - beknopte bijzinnen met een onvoltooid deelwoord
 - beknopte bijzinnen met te + infinitief

We kunnen de beknopte bijzin vervangen door een gewone bijzin door er een persoonsvorm en onderwerp aan toe te voegen. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na kampioen te zijn geworden, werden de spelers door het bestuur gefeliciteerd.
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpzin
C
meewerkend voorwerpzin
D
bijwoordelijke bepalingzin

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De monteur raadde de autobezitter aan zijn remschijven te laten vervangen
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpzin
C
meewerkend voorwerpzin
D
bijwoordelijke bepalingzin

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Altijd maar de grappigste te moeten zijn, was voor de cabaretier weleens vermoeiend.
A
onderwerpzin
B
lijdend voorwerpzin
C
meewerkend voorwerpzin
D
bijwoordelijke bepalingzin

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jullie kunnen nu oefenen op de digitale methode met grammatica zinsdelen van 
hoofdstuk 1, 2, 4 en 5

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies