HAVO 3 par 5.3 wat kost dat?

Paragraaf 5.3
Wat kost dat? (les 1)
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 5.3
Wat kost dat? (les 1)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel deze les
  • Je kunt uitleggen dat een bedrijf kosten moet maken om de doelstellingen te bereiken.
  • Je kunt met voorbeelden het verschil tussen vaste en variabele kosten uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat loonkosten, huisvestingskosten en verkoopkosten zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 
  • wat zijn bedrijfskosten

Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.

Noem eens voorbeelden van bedrijfskosten.....

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel 
Je kunt met voorbeelden het verschil tussen vaste en variabele kosten uitleggen.

Slide 5 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 6 - Tekstslide

Bedrijfskosten

Slide 7 - Tekstslide

Lesdoel 
Je kunt uitleggen wat loonkosten, huisvestingskosten en verkoopkosten zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Soorten bedrijfskosten
  • loonkosten                    (salaris personeel)
  • huisvestingskosten   (huur/hypotheek)
  • verkoopkosten             (reclame/marketing)
  • rentekosten                   (lening)

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn geen bedrijfskosten
A
Huur
B
Loonkosten
C
De gasrekening
D
Inkoopkosten

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag
  • Maak uit je boek vanaf bladzijde 136 vraag 22 t/m 26


Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 5.3
Wat kost dat? (les 2)

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel 
Deze les :
  • wat zijn afschrijvingskosten en hoe bereken je ze


Vorige les besproken
  • wat zijn de bedrijfskosten
  • wat zijn vaste en variabele kosten
  • welke soorten bedrijfskosten zijn er

Slide 13 - Tekstslide

Afschrijving
Afschrijving = waardevermindering van vaste activa

De kosten van de waardevermindering zijn afschrijvingskosten

Slide 14 - Tekstslide

Afschrijvingskosten
Bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:

  • aanschafwaarde    -  de aankoopprijs
  • levensduur                - hoe lang gaat het mee
  • restwaarde                - welk bedrag is het aan het eind nog
                                                 waard

Slide 15 - Tekstslide

Afschrijvingskosten berekenen
Formule:
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Voorbeeld
Auto aanschaf € 40.000.   Restwaarde € 10.000
Aantal jaren in gebruik is  5 jaar  
Bereken de afschrijvingskosten?

Slide 16 - Tekstslide

 Afschrijvingskosten berekenen
(aanschafwaarde - restwaarde) : gebruiksjaren 
(40.000 -  10.000) : 5 = 
€ 30.000,- : 5 = € 6.000 per jaar

Per maand is dat € 6.000,- : 12 = € 500,-

 
Om over 5 jaar een nieuwe machine te kunnen kopen, moet het bedrijf € 500,- per maand reserveren/sparen.

Slide 17 - Tekstslide

Afschrijving
Nieuw
30.000 euro
Na 10 jaar 
5000 euro 
Bereken de waardevermindering (afschrijving) per jaar?

Slide 18 - Tekstslide

Samenvatting
  • wat zijn de bedrijfskosten
  • wat zijn vaste en variabele kosten
  • welke soorten bedrijfskosten zijn er
  • wat zijn afschrijvingskosten en hoe bereken je die

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maak uit je boek vanaf bladzijde 136 vraag 27 t/m 32
  • Maak de Lesson up vragen op je laptop of telefoon

Nog niet iedereen is toegevoegd aan de klas in Lesson Up, dat moet!!!
De klassencode is    MRAET


Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
lees goed de theorie door in je boek en zoek het op als je een vraag niet weet
Succes!

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn geen bedrijfskosten ?
A
Huur
B
Benzine van de bedrijfsauto
C
Omzet
D
Loon van de medewerkers

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
kosten van het gebouw
B
inkoopkosten
C
salaris van het personeel
D
reclamekosten

Slide 23 - Quizvraag

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 24 - Quizvraag

Wat weet je van variabele kosten?
A
Ze zijn elke maand hetzelfde?
B
Loon kosten zijn altijd Variabel?
C
De kosten veranderen als je meer produceert
D
ze veranderen niet als je meer produceert

Slide 25 - Quizvraag

Welke kosten horen voor een producent van waterijsjes tot de variabele kosten?
A
De inkoopprijs van de ingrediënten
B
Loon van de vaste arbeiders
C
De huur van het bedrijfspand

Slide 26 - Quizvraag

Variabele kosten zijn:
A
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
B
Kosten die afhangen van de grootte van het product
C
Kosten die wel afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Slide 27 - Quizvraag

Tot de vaste kosten van een bakkerij rekenen we...
A
de huur van het bedrijfspand.
B
de grondstofkosten.
C
de loonkosten.
D
geen van de voorbeelden.

Slide 28 - Quizvraag

Zijn onderstaande kosten variabele kosten of vaste kosten?

huur gebouw
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 29 - Quizvraag

Merlijn heeft een sneakerwinkel
Zijn onderstaande kosten variabele of vaste kosten?

verzekeringspremie
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 30 - Quizvraag

Vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de omzet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Vaste kosten zijn:
A
Kosten die afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
B
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Slide 32 - Quizvraag

De afschrijvingskosten per jaar bereken je door ... ?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
restwaarde : bedrijfsduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 33 - Quizvraag

Mo heeft een bakkerij en koopt een nieuwe oven voor €2.000.
Deze oven zal 10 jaar gebruikt worden en heeft een restwaarde van €200.


Hoeveel moet het bedrijf ieder jaar aan afschrijvingskosten betalen om over 10 jaar een nieuwe oven te kunnen kopen?
A
€200
B
€220
C
€180
D
€160

Slide 34 - Quizvraag

I: afschrijvingskosten zijn variabele kosten
II: onderhoudskosten zijn altijd constante kosten
A
beiden zijn juist
B
beiden zijn onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 35 - Quizvraag

Hoe bereken je de afschrijvingskosten per maand?
A
(Aanschafwaarde - Restwaarde) : aantal maanden
B
(Restwaarde - Aanschafwaarde) : aantal maanden
C
Aanschafwaarde : (Restwaarde x aantal maanden)
D
Restwaarde : (Aanschafwaarde x aantal maanden).

Slide 36 - Quizvraag

je wilt een auto kopen van 12.000 , gaat 5 jaar mee, en inruilwaarde is 2000
Wat is de afschrijvingskosten per jaar
A
2000
B
4000
C
5000
D
10000

Slide 37 - Quizvraag


Afschrijvingskosten zijn vaste kosten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Je hebt een scooter gekocht voor €2500,-. Na 4 jaar verkoop je de scooter voor 25% van de aankoopwaarde. Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
€625,00
B
€175,35
C
€156,25
D
€ 468,75

Slide 39 - Quizvraag